3: Gedichten van Brecht.
Zeven dagen lang schrijf ik elke dag een verhaaltje over een boek dat op een bepaald moment in mijn leven belangrijk is geweest. Vandaag dag 3: Bertolt Brecht: Gedichte.
24 jaar was de Duitse schrijver Brecht toen hij de eerste strofe van het gedicht “Vom armen B.B.” (over de arme B.B.) schreef:
Ich, Bertolt Brecht bin aus den schwarzen Wäldern
Meine Mutter trug mich in die Städte hinein
als ich in ihrem Leibe lag. Und die Kälte der Wälder
wird in mir bis zum meinem Absterben sein.
Ik was ook 24 toen ik in Utrecht dramaturgie ging studeren. Het was 1970 en als vanzelfsprekend kwam ik in het Instituut op de Drift te staan voor de boekenkast met werk van de schrijver Bertolt Brecht. Die had in de eerste helft van de vorige eeuw geëngageerd `ingrijpend theater` geschreven en geregisseerd. Daarvan getuigden toneelstukken, toneeltheorieën en de meer persoonlijke gedichten.
Ik verdronk me in zijn boeken. Ik laafde me aan zijn taalbehandeling, aan zijn Bijbelkennis en hoe hij die tegendraads gebruikte. Ik herkende de authentieke taalkracht en probeerde in de chaos van zijn dramaturgische ideeën een lijn te ontdekken, waar ik iets mee kon.
Later kwam er naast al die bewondering ook verbazing. Over die merkwaardige Brecht, die in zijn theater probeerde het publiek te betrekken bij de werkelijkheid op een manier, die het publiek zou aanzetten tot verandering. Hij wilde de mensen in de zaal vooral laten nadenken. Hij hield niet van toneel, dat mensen emotioneel zou meeslepen. Dat zou hun nadenken alleen maar in de weg zitten. Afstand houden dus, niet teveel emoties alsjeblieft!
Vanwaar toch dat koele afstandsgebod? Was het een goeddoordachte kunstopvatting? Of had het wellicht te maken met iets veel persoonlijkers? Met het gevoel dat hij als als 24-jarige beschreef in het gedicht “Vom armen B.B.”?
Ik Bertolt Brecht ben uit de zwarte wouden
Mijn moeder droeg me binnen in de steden
toen ik in haar lichaam lag. En de kilte van de wouden
zal in me zijn tot mijn dood.
Die regels klinken als een wanhopige poging om (in Bijbelse taal) afstand te scheppen ten opzichte van de ijskoude betekenis van de laatste anderhalve regel van het gedicht.
Daar staat, dat hij zijn leven voelde als een verschrikkelijke verbinding tussen geboorte en dood. Het vonnis is al uitgesproken vóór de geboorte. En het slachtoffer noteert die schuldeloze veroordeling (schijnbaar) koel en onaangedaan, in een poging zijn ontredderd gevoel in een briljante vorm te vangen.
Stond het bij de geboorte van de kleine Berthold –later veranderde hij zijn naam in het vlottere Bertolt, maar wat veranderde dat?- vast dat hij later zou pleiten voor koele, afstandelijke theaterverhoudingen tussen spelers en publiek?
Heel veel later las ik de biografie van John Fuegi: “Brecht & Co”. Tjonge, wat die biograaf allemaal naar boven haalde! Neem nou Brechts houding ten opzichte van de vrouwen met wie hij samenwerkte. Sterke vrouwen als Ruth Berlau en Elizabeth Hauptmann die veel voor hem schreven, (Hauptmann zelfs de helft van ‘zijn’ Dreigroschenoper). maar slechts in kleine lettertjes werden vermeld als “Mitarbeiterin”.
Medewerkster.
En ze kregen er geen cent voor.
En ze pikten het van hem, die sterke vrouwen...
Wat een koele, berekenende egoïst, die Brecht! Maar wat een tragiek, dat je jezelf al zo genadeloos fileert in een jeugdgedicht en er niet in slaagt de rest van je leven die kilte uit je te verdrijven.
En toch... van zijn gedichten houd ik, vooral van die vroege; ze zijn eerlijk en onthutsend kwetsbaar. En mooi.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Bedankt voor je reactie!