vrijdag 24 juni 2022

 

De roman die ik graag had willen schrijven, maar niet kón schrijven.



    "Fabian zat in café Spalteholz (-) en riep de ober.

    Wat kan ik voor u doen? vroeg die.

    Een vraag beantwoorden.

    Zegt u het maar.

    Zal ik gaan of niet?

    Waarheen meneer?

    Ik wil een antwoord, geen vraag. Zal ik gaan of niet?

De ober verplaatste zijn gewicht van de ene platvoet naar de andere.

    Het lijkt me het beste om niet te gaan. Het zekere voor het onzekere te nemen.

Fabian knikte.

    Mooi. Dan ga ik. Mag ik de rekening?

    Maar ik heb het u toch afgeraden.

    Daarom juist. De rekening graag.

    En als ik het aangeraden had, was u dan niet gegaan?

    Dan ook.

    Ik snap het niet, zei de ober. Waarom vraagt u het dan?

    Als ik dat eens wist, zei Fabian."

Een roman die zo opent, heeft mij als lezer meteen bij de lurven. Een absurde dialoog tussen twee mannen - en tegelijkertijd neemt de wanhoop plaats aan deze Berlijnse cafétafel. En die wanhoop blijft met een grijnslach de hoofdpersoon Fabian het hele boek door vergezellen. De lezer loopt met hem mee door het Berlijn van na de Eerste Wereldoorlog. Alsof we in een tekening van George Grosz worden getrokken.  


In diens Querschnitt (doorsnee) uit 1919 ziet de stad eruit alsof zojuist alles door elkaar is geschud. Hij verbeeldt een desintegrerende wereld, een chaotisch geheel van heen-en-weer bewegende, in zichzelf gekeerde  vereenzaamde individuen. Door de straten hinken oorlogsinvaliden, Restjes revolutionaire arbeiders worden door soldaten opgeruimd. En dominant, buitenproportioneel en provocerend getekend- het lijf van een onaantastbaar afgebeelde unfreundliche naakte vrouw. Is het een prostituee? Haar naakte lijf grenst aan het hoofd van een somber ogende, in zichzelf gekeerde man. Is dat soms de kunstenaar zelf? Berlijn als een monsterlijk gekkenhuis, door Grosz gevangen in een adembenemende vorm. 

Kästner is een meester in het beschrijven van de levens op die straten en achter die muren, ramen en deuren. Al die richtingloze levens zonder houvast. Net als het zijne. 

‘Als ik dat eens wist’, zei Fabian.

Ik heb de roman afgelopen week gelezen en het was een feest der herkenning. Alles wat ik tijdens mijn onderzoek voor mijn boek Opeens geen grenzen meer heb ontdekt, staat erin: de grenzeloosheid, het geweld, de gewelddadige fantasieën en omgangsvormen, de haat tegen de oudere generatie die het allemaal veroorzaakt heeft. En natuurlijk de mannelijke onmacht tegenover de nieuwe vrouw die zich in Berlijn doet gelden. 

            

 In de straten maar ook binnenshuis. In de bordelen, miezerige huurkamers en de grote huizen in het dure Grünewald. Zijn beschrijvingen zijn nogal seksueel expliciet en hilarisch. Hij is gefascineerd door die vrouwelijke wezens die hem vreemd blijven met hun raadselachtige gedrag en hun overweldigende erotische uitstraling. De ene keer laat hij zich door hen meenemen, dan weer vlucht hij. Hij wil zich binden, maar kan het niet. Hij is een geschiedenispessimist die elk menselijk handelen als zinloos betitelt.

‘Als ik dat eens wist’, zei Fabian.

Het Berlijnse leven overweldigt hem zo dat hij op het laatst zelfs die stad ontvlucht en teruggaat naar zijn ouderlijk huis. Naar zijn moeder. Niet dat zij hem de innerlijke rust geeft waarnaar hij smacht. Moeder troost door hem te verzorgen, met eten, met het op orde brengen van zijn kleren en die verdomde praktische alledaagse steun. Maar steeds keert hij weer in zijn eenzaamheid terug. 

Het zou een zin uit mijn boek kunnen zijn.


Ja. En waarom vind ik dat nu allemaal zo fascinerend? Toen ik in 2018 aan vrienden en vriendinnen vertelde dat ik van plan was onderzoek te doen naar de binnenwereld van Duitse jonge mannen na de eerste Wereldoorlog en mijn bevindingen in een soort essay op te schrijven, waren de reacties een beetje bezorgd.

‘Waarom kies je voor zo’n soort onderzoek?. Waarom schrijf je geen roman. Dat is toch wat jij goed kan?’ 

Ik wierp tegen dat je er bij zo’n onderwerp niet komt met verbeelding alleen. Dat je de feiten moet opsporen en heel precies beschrijven. Dat je anders niet bij de essentie kan komen. Maar dat je bij dat beschrijven best  gebruik mag maken van je verbeeldingskracht, mits die gestaafd is door feiten. 

'Ik kan  in zo’n boek niet schrijven dat Rijkskanselier Ebert zuchtend in de spiegel kijkt als hij zich in de ochtend van 9 november 1919 staat te scheren. Misschien liet Ebert zich wel scheren door de kapper.'

Ik wilde in dit geval niet een waarschijnlijke waarheid beschrijven, maar de echte waarheid, voor zover die te ont-dekken was. Voor een goede roman over die tijd zou ik eigenlijk zelf op dat moment in die omgeving hebben moeten rondlopen om echt van binnenuit de situatie te kunnen beschrijven, zoals Kästner dat doet. Concreet  zijn en niet algemeen of schematisch. Kastner is nergens algemeen. Ik zou de situaties die hij beschrijft niet hebben kunnen verzinnen. Je voelt de levensechtheid én de absurditeit ervan. En dat in een stijl die precies goed werkt. Een binnenkantbeeld van jewelste dus. 

Zijn roman Naar de haaien is de roman, die ik volgens mijn vrienden en vriendinnen had moeten schrijven. Maar die ik niet kón schrijven.

Als ik een tip mag geven lees eerst Opeens geen grenzen meer voor de complete feitelijke en psychologische omgeving. En geniet dan van die wondermooie roman Naar de haaien. Daarmee zouden wij allebei zijn geëerd. 

(Er is ook een film over gemaakt, Fabian oder der Gang vor die Hunde maar die moet ik nog gaan zien. Hij schijnt goed te zijn, maar ik vermoed zomaar dat het boek beter is. Rijker. Gedetailleerder. Diepgaander. Maar ik kan het helemaal mis hebben...  gelukkig.).

 

Afbeeldingen:

Margaretha Reichardt, ‘im Kaffeehaus’, 1925
George Grosz: Querschnitt 1919
Otto Dix: an die Schönheit 1922
Max Beckmann: Selbstbildnis mit Sektglas 1919