maandag 22 juli 2019

2. Mijn kleine oorlog.




Zeven dagen lang schrijf ik elke dag een verhaaltje over een boek dat op een bepaald moment in mijn leven belangrijk is geweest. Vandaag: Mijn kleine oorlog van Louis Paul Boon.

Er zat een gat van een paar jaar tussen alle boeken over ‘Arendsoog en Witte Veder’, die ik leende in de bibliotheek van Hoensbroek, - o, hoeveel malen heb ik ze gelezen en herlezen- en de boeken die een jongen van 16 interesseren. Het kind werd immers puber.

Ja, ik had moeite om afscheid te nemen van mijn magische kindertijd. Maar die magie verdween toch snel, met een school en een thuis waar leerprestaties werden verlangd. Ik kreeg immers de kansen die mijn ouders vroeger nooit hadden gehad. En die lagen er krom voor: ik wist dat mijn vader elke vierde week van de maand geld moest lenen van een welvarender collega om rond te komen, dus aan druk en schuldgevoel geen gebrek.

Maar een puber interesseren heel andere dingen dan eindeloze vertaalsessies op een Sittards gymnasium en de onbegrijpelijke lessen van een tirannieke wiskundeleraar.
Dus ik kroop voor jaren in een walnoot, waarvan de schil slechts met enig geweld was open te breken.
Dat lukte mijn ouders niet. En mijn leraren al helemaal niet.
Maar een Vlaamse schrijver wél.

Ik weet bij God niet meer hoe ik ertoe gekomen ben ‘Mijn kleine Oorlog’ van Louis Paul Boon aan te schaffen. Wat ik wél weet is, dat ik het boekje ademloos heb gelezen.
Het gaat over het gedrag de gewone man in de Tweede Wereldoorlog. Dat liegt er niet om. De mensen proberen onophoudelijk elkaar op te lichten en af te troeven. Ze zijn meer elkaars vijand dan die van de Duitsers. Van samenhorigheid is geen sprake. Patriotten of landverraders, het maakt allemaal niet uit.

Achteraf vind ik het merkwaardig waarom al die korte scènes in het boek zo rijmden met mijn gevoelens op dat moment. Ik denk dat ik alle onderdrukte verlangens, alle leerdressuur, alle drang en dwang, mijn eigen kleine oorlog, in Boons verhaal projecteerde: “Precies ja, zo is het! Dit is dus het wezen van de wereld, zo zijn de mensen”.

Maar er was nóg iets. De taal- jongens, wat een taal! Een volks vertelperspectief met een overrompelende directheid, authenticiteit en originaliteit, overvloedig, barok en ontregelend. In een Vlaams dat in zijn levendigheid en beelden zo verwant is aan het Limburgs.

O ja. En dan die laatste zin: “Schop de mensen tot ze een geweten krijgen!”
Juist! Precies! Dat vind ik ook! 
Dacht ik toen.
Maar soms zou ik ook vandaag die zin soms van de daken willen schrééuwen.

Dank je, Boontje, gij walnotenkraker, voor dat mooie boekje en de vele andere van uw hand, zoals de onvergetelijke “Kapellekesbaan” en “Zomer te Ter-Muren”- en allez, doe dan daarboven ook maar de groeten aan ons Ondineke, ge weet wel, die in de herberg haar naakte lijf met blink liet insmeren door meneer Ludovic.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Bedankt voor je reactie!