dinsdag 31 januari 2023

‘IK WIL GEHOORZAAM ZIJN ZONDER TEGEN TE SPREKEN.’

 De mooiste tijd van mijn leven.

De zeven kilometer op de fiets tussen Sittard en Oirsbeek konden me die julidag niet lang genoeg duren. Want... hoe in godsnaam moest ik de ongewenste boodschap aan mijn vader overbrengen? Ik was blijven zitten! Ik ging niet over naar de vierde klas van het gymnasium. Ik weigerde de kansen te grijpen, die hij in zijn jeugd nooit gekregen had. Ik deed hem de dood aan met mijn lamlendig leergedrag. 

De hele zomervakantie van 1961 was, wat je noemt, versaud. Pappa wreef het me diverse keren in: als het zo verder zou gaan, dreigde degradatie. Dan moest ik 'mit t teutje nao de koel' (met het drinkblik naar de mijn, naar de de Ondergrondse Vakschool (OVS). Een onaantrekkelijk vooruitzicht voor een jongen met meer hersens dan spieren.

In het bedrijfsblad Steenkool werden jonge OVS-ers vrolijk saluerend als jonge soldaten voor het kolenfront afgebeeld: die wilden - zo te zien - niks liever dan zo snel mogelijk de mijn ingaan. En daar werken was blijkbaar terechtkomen in een soort oorlog.

Nee, niks voor mij.

 ‘Wie geen vreemdeling is in de mijnstreek, kent de jongens in hun blauwe overall met de mijnpet op het hoofd. Daar marcheren ze, de mijnwerkers van de toekomst: karaktervol, arbeidzaam, zelfbewust’.

Met dit soort stoere mannentaal werven de mijndirecties direct na de bevrijding van Zuid Limburg (september 1944) jongens voor een toekomst als mijnwerker. Immers het land heeft kolen nodig! De productie moet omhoog! En daarvoor is een gedisciplineerd mijnwerkerslegioen vereist. De heren willen af van de sociale onrust, die regelmatig de kop opsteekt. Want de voorheen zo gedweeë mijnwerkers proberen zich in die Bevrijdingsdagen ook te bevrijden van hun knellende arbeidsomstandigheden. Ze willen het jaagsysteem van vóór – en in de oorlog niet meer. Weg met de eenmansakkoorden! Weg met de jaagopzichters! 

Er gebeuren die dagen ongehoorde dingen in de Mijnstreek. Op initiatief van nota bene een communist wordt in september 1944 de A.B.W.M., de Algemene Bond voor Werkers in het Mijnbedrijf opgericht. En deze ‘eenheidsbond’ heeft meteen succes: in no time stromen 8.000 leden toe. Maar dat is niet naar de zin van degenen, die het daar voor het zeggen hebben: de katholieke Kerk en de katholieke Mijnwerkersbond. Met man en macht wordt geprobeerd de 'eenheidsbond' kapot te maken.

Ook de Mijndirecties zijn niet enthousiast over de ABWM. Die willen een constante, hoge productiviteit en daarvoor is een gedisciplineerd mijnwerkersleger nodig. En geen ongeregeld stuifzand dat om de haverklap in staking gaat. Een goede, gedegen disciplinerende opleiding, die moet het tij keren!

 De hoofddirecteur van de Staatsmijnen Groothoff heeft al in de oorlog de Nijmeegse hoogleraar Rutten gevraagd om een Plan voor een vakschool voor ondergrondse mijnwerkers te schrijven. De professor ontwerpt de OVS, een driejarige opleiding, die ervoor moet zorgen dat jongens zin krijgen in werken en zelfdiscipline ontwikkelen. Mijnwerker word je niet zomaar! Daarvoor is een vakopleiding nodig. Bijkomend voordeel is dat je zo ‘de juiste mentaliteit’ bij de toekomstige mijnwerkers kunt aankweken. 

 ‘Ik wil flink de handen uit de mouwen steken’.

‘Wat ik doe, doe ik goed.’

‘Ik wil een goed vakman worden.’

‘Ik blijf opgewekt onder alle moeilijkheden.’

Dát is de mentaliteit die de toekomstige kompels onder hun huid moeten krijgen. Ook de overheid ziet onmiddellijk het belang. Minister van Sociale Zaken Wijffels stelt een bedrag van twee miljoen gulden ter beschikking om supermoderne schoolgebouwen neer te zetten.

Er wordt meteen met de werving begonnen. Vertegenwoordigers van de mijnbedrijven bezoeken lagere scholen in de mijnstreek, maar ook daarbuiten. Ze komen ook bij pap en mam thuis en houden gloedvolle verhalen over de ‘delvers van het zwarte goud’, het mijnwerkerslegioen… "waar ook jij, Jeu, toe kunt gaan behoren als je veertien jaar bent geworden.”  


Ze leggen de brochure ‘Jongens in ’t blauw’ op tafel, met aantrekkelijke foto’s van scoutingactiviteiten, sporten, zwemmen en praktijklessen.

“Enne… Jeu gaat vanaf de eerste dag op de OVS verdienen. Nou, welke andere vakopleiding doet zoiets?” 

Niet dat alle ouders staan te springen om hun zoon naar de mijn te sturen. Schoolkameraad Paul heeft van zijn vader –goedbedoeld- te horen gekregen dat hij hem kapot zou slaan als hij naar die OVS zou gaan. En de moeder van Chris wil hem ook niet daar hebben. Die heeft teveel ellende gezien bij haar eigen vader.

Maar ja, als er thuis geen centen zijn… en er is verder geen ander werk, behalve in de bouw… En de propaganda is handig, gelikt en overtuigend. Vast werk, hoog loon! Pap en mam hebben weinig keus. En Jeu ziet zich al als stoere soldaat aan het kolenfront. Dan kan hij eindelijk die Kreidler-brommer kopen waar hij al maanden van droomt. Het enige wat hij nu nog moet doen, is een briefje bij de pastoor halen, dat hij uit een goed katholiek gezin komt. 

Alle twaalf mijnen krijgen een eigen OVS. In januari 1945 start Staatsmijn Hendrik in Brunssum als eerste. Een hopman van de verkennerij haalt een paar houwers weg van het kolenfront, geeft hun een korte cursus verkennerij en maakt van hen de eerste OVS- jeugdleiders.


De padvinderachtige, haast paramilitaire opzet, is onmiskenbaar. Er is geen klas, maar een ‘OVS-troep’. Elke troep heeft een home of honk. Ze bestaat uit 24 man die in vier groepen van zes zijn verdeeld. De troepen hebben een ploegleider (PL) en een assistent-leider (APL). Die functies rouleren om de drie maanden. Een verlegen jongen moet leidinggevende capaciteiten ontwikkelen. En de jongens met een grote moel leren zich in een ondergeschikte positie te schikken.

Jeu draagt net als de andere jongens een uniform blauwe overall met het OVS-embleem. De lesdag begint met een appèl, het hijsen van de Nederlandse vlag en het voorlezen van de OVS-wet, tien regels vol eer, trouw en ridderlijkheid. Op mijn eer kan men vertrouwen.' ‘Ik wil trouw zijn aan God, ouders, leiders en land.’ Met als bizarre laatste regel:  

‘Ik wil gehoorzaam zijn zonder tegen te spreken.’

Dan volgt een ‘troep-saluut’, er wordt stram gestaan en de PL controleert of de overall wel goed is dichtgeknoopt en de pet op de kop staat. En dan wordt er twee aan twee gemarcheerd en gezongen dat het een lieve lust is. 

‘Wij zijn de bevoorrechte nijvere jeugd

             Gezond en geneigd tot het werk

             De werklust en d’ arbeid zij zijn onze vreugd

 En maken ons rustig en sterk

 Er wordt in onze rijen geen lafaard geduld

 Ons bloed is van moed en van ijzer vervuld

 Wij zijn voor elkaar steeds paraat. (2x)’

De taal in de OVS-wet en dit soort liedjes doet denken aan wat nog maar een paar maanden geleden aan de andere kant van de grens door de Hitlerjugend werd gezongen. En was het niet Adolf Hitler die zei: ‘Men moet jongens leren onrecht te ondergaan zonder in opstand te komen?’ Maar niemand die daar een punt van maakt. 

De vakopleiding wordt een succes. Begin 1952 zijn er 3200 jongens op de OVS. In de Oostelijke Mijnstreek komen ze meestal uit mijnwerkersgezinnen. Maar een flink deel van het personeel van de Maurits en de Emma woont in de boerendorpen van Midden-Limburg. Die zitten dagelijks een paar uur in de mijnwerkersbussen van Roetje Ghielen uit Beringe en Kupers uit Weert.

Mijnwerkersbussen voor de Emma

Later zal Jeu zeggen dat de OVS de mooiste tijd van zijn leven was. Vooral het eerste jaar. Hij leert knopen leggen, bruggen bouwen, met het kompas werken en hoogten, breedten en diepten inschatten. Daarnaast machinekennis, mijnbouwkunde, mijnhout bewerken, mijngas controleren en gereedschap slijpen. Er zijn ook algemeen vormende vakken: Nederlands, rekenen, godsdienst, biologie. En geschiedenis. Michiel de Ruijter, vliegenier Charles Lindbergh en mijn-pioniers als Sarolea en Honigmann zijn voorbeelden waaraan een 15-jarige zich moet spiegelen. En natuurlijk sport. Heel veel sport.

Individualiteit telt niet. Alles gebeurt in groepsverband: ordelijk samenwerken, je correct gedragen, gezag aanvaarden en zelfstandig moeilijkheden oplossen. Maar hoe gek het ook klinkt: dat vindt Jeu juist heerlijk. Je onderdeel voelen van een geheel. Weten wat ze van je willen. Niet degenen die het beste presteren krijgen de hoogste punten, maar de jongens die sámen het beste presteren. Die kameraadschap! Dat blind op elkaar kunnen vertrouwen, dat vergeet je nooit meer. Daar zou de jeugd van nu nog veel van kunnen leren. Vindt Jeu. En dan het kamp aan het einde van het jaar! Een week lang op kamp in Vaalsbroek. Alle vaardigheden kunnen ze nu in praktijk brengen. En pap en mam komen hem daar met andere ouders bezoeken. Dan kan hij trots laten zien wat hij dat jaar allemaal heeft geleerd. En wat te denken van de 28 gulden die hij elke maand inbrengt! 

OVS-ers op kamp bij Vaalsbroek 


De meeste jongens vinden het eerste leerjaar het leukste. Maar dat wil in het tweede jaar nogal eens veranderen. Dan moeten ze in weer en wind wagons laden met hout voor ondergronds. Of urenlang aan de leesband ongerechtigheden als stenen en hout tussen de kolenbonken uithalen. ‘Kennismaken met het bedrijf en arbeidsritme opdoen’, heet dat. Maar wat heeft maandenlang aan de leesband staan met een vakopleiding te maken? En die leesband staat nooit stil. In het begin raapt Jeu nog als een bezetene. Maar na een half uur wordt het hem zwart voor de ogen. Hij ziet die band wel vier keer. Als hij aan het einde van de sjiech in de bus stapt, plagen de kompels hem: ‘En jungske, heb je goed geraapt? Nog maar 40 jaar, dan ga je al met pensioen.’

De mijndirecties hebben geen enkel probleem met die goedkope, ongeschoolde jeugdige arbeidskrachten van de OVS.

Oefenen in de leermijn, dat vindt Jeu wél leuk. In een pijler die is aangelegd in de steenberg wordt het ondergrondse werk nagebootst. Onder leiding van ervaren instructeurs. Er zijn pijlers, transportbanden, gangen met sporen voor de mijnwagens, laadpunten en persluchtleidingen. Ook alle veiligheidsvoorschriften en veiligheidsvoorzieningen zijn net echt. Zo leer je nog eens wat!

OVS leermijn Wilhelmina

Pas in het derde OVS-jaar gaat hij voor het eerst ‘echt’ ondergronds. Een ervaren meesterhouwer leert hem dan overeind te blijven in die harde praktijk. Op zijn 18e wordt hij definitief ondergronds geplaatst. En als hij 22 is, kan hij het houwersexamen doen. 

Gaandeweg de vijftiger jaren loopt het aantal aanmeldingen terug. Vooral het tweede jaar met dat ongeschoolde werk houden veel jongens het voor gezien. In 1960 wordt de opleiding nog gereorganiseerd en gemoderniseerd, maar het kan de achteruitgang van de OVS als technische opleiding niet meer stuiten. 

Opvallend is de uiteindelijke conclusie van Delftse mijningenieurs: het rendement van ex-OVS-ers is nauwelijks hoger gebleken dan dat van mannen die ongeschoold bij de mijn arriveren en dan meteen de houwersopleiding volgen. Je kunt je afvragen: wat is dan het nut van die OVS geweest? Heeft die vooral een disciplinerende functie gehad?

Ja en nee. De Limburgse mijnwerkers waren inderdaad niet de strijdbaarste arbeiders: ze maakten vooral een vuist in hun broekzak. Maar helemaal gelukt is het beschavingsoffensief ook niet. Hoogleraar Rutten schrijft in 1956 teleurgesteld dat OVS-jongens zich uiteindelijk blijven gedragen als massajeugd. Met een grote zucht naar vertier en vermaak, die ze kunnen bevredigen, omdat ze veel geld hebben. Geld, dat ze niet gebruiken om te sparen voor later. In plaats daarvan kopen ze bijvoorbeeld een Kreidler.

In 1961 is de OVS dus al over zijn hoogtepunt heen. Maar gelukkig heb ik daar niets van gemerkt. Ik leefde in een andere wereld: die van beambtes en onderscheidingsdrang. Met mij kwam het op het nippertje goed op het gymnasium en zo kon ik de kansen grijpen die mijn vader nooit gekregen had. Geluk gehad dus. Hoeveel geluk, dat besef je als je in Landgraaf de Gedachteniskapel binnengaat, opgericht ter nagedachtenis van de mijnwerkers die zijn omgekomen: 286 bovengronds, 1169 ondergronds. Zij hebben geen geluk gehad.  


Maar zelf zien ex-mijnwerkers dat niet zo eenduidig als ik. Mannen als Jeu kijken vaak op een paradoxalere manier terug op hun werkende leven:

“Mijnwerker zijn, dat was een hard vak. Ik ben trots dat ik mijnwerker was, terwijl in mijn familie vijf personen dodelijk zijn verongelukt in de mijn. Maar één ding weet ik zeker: had ik een zoon gehad - die had ik nooit naar de mijn laten gaan! Nooit, nooit!”

 

Bronnen:

De Mijnen.nl

Jongens in ’t blauw, brochure Ondergrondse Vakschool, Staatsmijnen in Limburg (1957)

Wim Nijsten, Ik zwarte blanke slaaf. Corrie Zelen, Maasbracht. (1977)

Rob Wolf, De vakopleiding’ In: Weet je nog koempel? De mijnen in Limburg 6

Serge Langeweg, ‘De bedrijfshiërarchie en de vakopleidingen’. In: Ad Knotter (red), Mijnwerkers in Limburg. Een sociale geschiedenis (Nijmegen 2012

Wim Nijsten, Jos Bours, Marlies Hautvast, Mijnwerkers, verhalen om te onthouden. LINK Nijmegen (1978)

Facebooksites van Frans Taalman https://www.facebook.com/frans.taalman.1 en Hans Hulsteyn, https://www.facebook.com/profile.php?id=100014577368799

 

 

 

 

 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Bedankt voor je reactie!