Er is een tweeling geboren op aard’…
Er is een tweeling geboren te
Bethlehem in de kerstnacht.
Twee jongetjes, ook dat nog!
De chaos in het goddelijk universum is haast niet te beschrijven. Engelen fladderen richtingloos en ontheemd door de lucht want... wat voor blijde boodschap moeten ze nu uitstrooien over de volkeren? Want wie van die twee is nu de ware, de verlosser, de Emanuel? Geen Gloria in excelsis Deo dus, geen herdertjes, geen schaapjes, os en ezel, geen wijzen uit het oosten, geen ijl klinkende kinderstemmen met hun zoete stille nacht, heilige nacht. Profeten draaien zich om in hun graf nu hun voorspellingen in één klap een slag in de lucht blijken. De voorhang van de tempel dreigt te gaan scheuren van boven naar beneden en van beneden naar boven, in tweeën, nee in vieren, in achten, in talloze stukjes stof die over de tempelberg waaien en zich in onzichtbare deeltjes verspreiden over een land, dat vanaf nu wellicht niet meer heilig genoemd kan worden. De heilsgeschiedenis trilt, schudt, wankelt. Een tweeling in de kribbe. Mijn God, wat nu?
Gabriël is moe.
Hoe lang heeft hij nu al gevlogen zonder ook maar één onderbreking? Over zeeën
en bergen, over vlakten en valleien. In duizelingwekkende vaart. Maar de
ellendige paniek is niet verdwenen. Paniek die hem beving toen duidelijk werd
dat er iets heel erg was misgegaan daar in Bethlehem. Wég van daar! Wég! Dat
was zijn eerste gedachte. Uit het zicht zijn, buiten bereik van lastige vragen
en straffende handen.
Ja Gabriël,
waar zat je met je gedachten op dat heilige ogenblik negen maanden geleden? Was
je misschien overgeconcentreerd? De blijde boodschap die je moest brengen aan
dat meisje in Nazareth was ook wel gecompliceerd. Word je inmiddels niet te oud
voor die dingen? Een pijnlijke zaak, want je opdracht had er niet om gelogen:
“Het gaat hier om de hemelse verlossing van die ellendige wereld daar beneden!
Dit raakt het hart van het hele goddelijke heilsplan, van eeuwig leven of
eeuwige dood, derhalve uiterste zorgvuldigheid alsjeblieft! Uiterste
zorgvuldigheid!!”
Bij die
herhaling had de Engel des Heren, zetbaas en oog & oor van de Heer (hij
liet zich Angelus Domini noemen) hem indringend aangekeken. Gabriël was
wel wat gewend als het ging om het overbrengen van boodschappen die het lot van
de mensheid beïnvloedden.
Maar dit was
van een ander kaliber, de blik van Angelus Domini loog er niet om, alsof
die voorvoelde dat er iets mis zou gaan. En dat gebrek aan vertrouwen in de
ogen van zijn opdrachtgever had Gabriël flink in verwarring gebracht. Misschien
wel daardoor had hij de blijde boodschap in brokken en stukken overgebracht.
Gebrekkig, onvolledig, niet als één helder heilig geheel - blijkbaar zelfs
foutief!
“Hoe is dit
mogelijk, Gabriël? Wat heb je precies gezegd? En tegen wie? En waar? Was er nog
iemand bij? Heeft iemand je afgeluisterd? Hoe reageerde die Maria eigenlijk
destijds?”
Hoe zij
reageerde? Nou, dat kun je best verrassend noemen! Hoewel... het was eigenlijk
een heel vróuwelijke reactie. Ik kwam daar in Nazareth, een naar nat stro,
schapenstront en geitenbokken stinkend gehucht, het huisje had ik zó gevonden.
Het zonlicht viel op de juiste wijze naar binnen, zag ik. Heel schilderachtig.
Armoe heeft altijd iets schilderachtigs. Voor óns dan, die boven de wereld
zweven. Net op dat moment ging er een duif zitten in het openstaande raampje.
Ik dacht: dít is het moment! Heb ik toen mijn woorden zorgvuldig genoeg gekozen?
Ze zat voor de spiegel. Er viel een streep zonlicht op haar haren die de kleur
hadden van rood kersenhout. Ik herinner me dat ik zei: “Wees gegroet, gij
begenadigde, de Heer is met u, gij zijt de gezegende onder de vrouwen.”
Precies de goede tekst. Ze draaide zich om. Ze schrok niet, dat weet ik heel
scherp. Dat vond ik wel een beetje raar. Ik dacht zelfs dat er tranen in haar
ogen stonden. Ik zei dat ze niet bang hoefde te zijn. “Ik ben niet bang”, zei
ze. Ik zei: “Gij hebt genade bij God gevonden.” “Bij God?” zei ze.
“Luister nou”, zei ik, “gij zult worden bevrucht en een zoon baren en...”
“Wacht even”,
zei ze.
Ik wist niet
wat ik hoorde!
“Wacht even”!
Dat meisje onderbrak zomaar mijn heilsboodschap!
“Ach”, zei ze.”
Zoudt u misschien later terug kunnen komen als mijn haar wél goed zit? Ik denk
dat ik een kwartiertje nodig heb.”
Echt, ik zweer
het! Dat zei ze. Daar is de verwarring begonnen. Ik was de draad helemaal
kwijt. Maar... wat zeg je op zo’n ogenblik? Een vrouw wil er natuurlijk
piekfijn uitzien als jij haar met zo’n boodschap overvalt. Arme mensen willen
zich op belangrijke momenten altijd zo goed mogelijk presenteren. Zodat je ze
niet met die eerste blik vastpint op hun armoe. Dat is hun trots. Achteraf denk
ik: ja Gabriël, je had je poot stijf moeten houden. Het woord van de Heer duldt
immers herhaling noch uitstel! Maar nee, ik heb dus slap een ommetje gemaakt-
en nog één, ik ben teruggekomen, de duif zat er gelukkig nog steeds. Maar die
keek me wél heel vreemd aan, ja, dat herinner ik me nu pas. Een beetje
triomfantelijk. Maar op dát moment heb ik daar niet op gelet. Het meisje zag er
perfect uit, ongelooflijk mooi was ze. Veel mooier nog dan een kwartier
daarvóór. Haar gezicht had een hemelse glans, haar ogen waren twee schitterende
morgensterren. Haar rode haren... dat was ook een beetje vreemd- ze zaten niet
keurig en getemd, maar juist wild, nee woest en krullerig. En dat was juist zo
betoverend. Ze keek me aan en ik moest tegen mezelf zeggen: “Gabriël, gedraag
je! Jij bent slechts de boodschapper.” Het was één grote chaos in mijn hoofd,
een zootje! Dus ik heb de hele act zo snel en spontaan mogelijk samen met haar
opnieuw opgevoerd. ‘Wees gegroet…”. De hele riedel. “... en gij zult
een zoon baren en zult zijn naam heten Emanuel, hetwelk is, overgezet zijnde:
God met ons.” Zeg me dat maar eens na zonder haperen! En toen begon zij
tegen te sputteren, over haar man, dat ze nog niet met hem getrouwd was en nog
nooit met hem had … “en u weet hoe ze hier zijn in dit gehucht”… en hoe ze dan
in godsnaam een kind kon krijgen… enfin, dát verhaal. En toen moest ik aan de
gang met dat stukje tekst waar ik het meest tegenop zag. Dat niet haar mán, maar
de kracht van de Heer haar zou overschaduwen, maar dat zij als maagd dus
een zoon zou baren. Ja, leg dat maar eens uit aan zo’n meisje. Maar gelukkig
fladderde die duif precies op dat moment het kamertje in, tussen haar en de zon
en… de schaduw viel over haar. Perfect! “Snap je het nou?” zei ik nog. En ze
knikte. Mooi, dacht ik- en nu: wegwezen!
Dus het punt
is: ik heb die aankondiging tweemaal gedaan. Tweemaal! En daar is het
natuurlijk misgegaan. Die duif heeft zijn kansen niet laten liggen. Achteraf
snap ik zijn duivelse triomfantelijke blik en de hemelse glans in haar ogen en
dat woeste haar- ja, achteraf snap ik alles. En het gevolg? Een tweeling! Die
verdomde vrouwelijke ijdelheid heeft me de das omgedaan. Het ouwe liedje. Het
begint in het paradijs met een appeltje en het eindigt met wormen in het
klokhuis.
Gabriël schudt
zijn hoofd. Uit dit labyrint is geen weg naar buiten. Details van de mislukte
annunciatie schieten in zijn hoofd alle kanten op als spermatozoïden, wanhopig
op zoek naar een moederlijke eicel. Eén eicel? Nee, twéé, God-vergeef-me,
twéé! En nu is het te laat en liggen er twee jongetjes te spartelen in die
kribbe in Bethlehem. Alle goddelijke plannen in één klap in duigen. Wat te
doen? Wat gaat de Heer zeggen nu ik zijn plannen zo in de war heb geschopt?
Gramschap en toorn zullen over mij worden uitgestort, dat is het minste. Maar
het ergste is: ik ben onsterfelijk en dus zal ik tot in de eeuwen der eeuwen de
pijlen uit de twee bogen, die Zijn ogen nu zijn, moeten verdragen. Nee, ik durf
Hem niet onder zijn ogen vol verwijt te komen…
“O Gabriël,
waar zijt ge?”
Hij schrikt
niet eens als hij de stem van Angelus Domini hoort. Natuurlijk. Me
verstoppen voor het oog & oor van de Heer, wat een primitieve ondoordachte
opwelling was dat eigenlijk! Dom om te denken dat dat mogelijk is. Niets
blijft verborgen voor de Heer. Zijne ogen gaan over de ganse aarde! Hoe
vaak heb ik zelf die boodschap moeten, nee mógen verkondigen? “O Adam, waar
zijt ge? O Kain, waar zijt ge?” Dus- ja natuurlijk: “O Gabriël, waar zijt
ge?”
Hij kijkt op en
probeert de reactie af te lezen op het gezicht van Angelus Domini, oog
& oor van de Heer die naast hem door het zwerk zweeft. Bij hem hoef je niet
op coulance te rekenen. Zijn reputatie is bekend: “Hoedt u voor zijn aangezicht en weest
zijner stem gehoorzaam en verbittert hem
niet, want hij zal ulieder overtreding niet vergeven”. “Gabriël”, hoort
hij de Engel des Heren zeggen, “wat gebeurd is, is gebeurd. De fout is
onvergeeflijk, je zou het verdienen om neergestort te worden gelijk Lucifer en
zijn demonen in de poel van vuur en zwavel. Maar belangrijker is de vraag: hoe
gaan we dit oplossen? Hoe repareren we de schade? Wat is je plan?”
Gabriël weet
niet wat hij hoort! Waarom doet de Engel des Heren zo luchtig? En wat bedoelt
hij met: wat is je plan? Ik ben slechts uitvoerder van de wil van de Heer, ik
maak geen plannen- en eerlijk gezegd héb ik ze ook niet. Dit kan maar één ding
betekenen: hij heeft zélf een plan en wil mij nu laten voelen dat er een
goddelijk groot verschil is tussen bedenkers en uitvoerders van plannen.
“Luister. Ken
je Zacharias, de tempelpriester in Jerusalem? Nee? Hij is getrouwd met
Elizabeth. Ken je ook niet zeker? Goed. Je zult ze léren kennen. Die twee zijn
allebei aardig op leeftijd, ze hebben geen kinderen, want zij is onvruchtbaar.
Begrijp je waar ik naar toe wil?”
Gabriël schudt
zijn hoofd. Hij voelt zich opeens heel moe worden in zijn lendenen.
“Jij verschijnt
aan Zacharias als hij in de tempel reukoffers brengt, dat is altijd een mooi
moment. Opstijgende rook in het binnenvallende zonlicht. Jij zegt dat hij naar
huis moet gaan want zijn Elizabeth zal hem een zoon baren- enfin- die hele
litanie. Hij zal zeggen: “Wat! Heeft ze een ander? Van wie is dat kind? Zeg
zeg: wie is het? Wie?! Kén ik hem?” Ja, je weet hoe fel ze in die streken zijn
op die dingen.
Jij zegt: rustig!
Het kind is uit uw zaad.
Hij zegt: “Dat
kán niet, ik ben daarvoor veel te oud.”
Jij zegt: “Bij
de Heer is niets onmogelijk” en je houdt een gloedvol verhaal over dat
zijn zoon groot zal zijn voor de Heer en –niet vergeten!- noch wijn,
noch sterke drank zal drinken en dat hij velen zal bekeren. Nee, ik
weet het nog mooier gemaakt, je voegt daaraan toe, plechtig en pregnant: “En
gij zult Elizabeth thuis vinden met het kindeke, gewikkeld in linnen. En gij
zult het heten Johannes.” Dan zal die Zacharias nog een keer zeggen dat dat
helemaal niet kán, want ze zijn oud, zij is trouw als een hond, maar
onvruchtbaar als dor hout en een zwangerschap duurt toch minstens – zeven,
acht, negen maanden. Maar dan heb je genoeg van zijn tegensputterende houding. Je
zegt dan- met vlammende ogen: “O ongelovige, gij zult van nu af aan niet
kunnen spreken totdat gij gelovet.” Ik geef toe, het is een wat vreemde
oplossing. En o ja, vergeet vooral niet te zeggen: “Te Bethlehem is ook een
kind geboren bij Elizabeths nicht Maria. En hij wordt geheten Jezus. En
Johannes en Jezus, zij zullen zijn als broers.” Héb je dat? Hoe we dat
later in de verslagen en evangeliën zullen verwerken, laat dat maar aan mij
over! Ik maak daar een mooi verhaal van.”
Er valt een
lange stilte. Gabriël probeert zijn gedachten op orde te krijgen. Het duizelt
hem. Maar dan stelt hij toch maar de vraag die het bloed in zijn aderen
opjaagt, haast fluisterend.
“Maar... lijkt
dat niet op… dat is dan toch gewoon… oplichterij?”
De blik waarmee
Angelus Domini hem opneemt, van top tot teen en weer terug, zal hij
nooit meer vergeten. “Nou moet jij eens heel goed luisteren! Denk jij nou écht
dat ik mijn naam naar de Filistijnen laat helpen door het geblunder van een
onhandige onderknuppel die het hele hemelse plan om zeep helpt? Oplichterij…
tsss! Het gaat hier om gelóven, Gabriël! Niet om feiten. Het gaat erom welke
feiten of zogenaamde feiten je wilt geloven- of niet. Dat heet: communicatie.
Begrijp je het nu? Vooruit. Aan de slag! Op naar Jerusalem! Het lot van de Heer
en allen die hem prijzen ligt nu in jóuw handen! Ik reken op je.”
De Engel des
Heren wendt zich in één beweging af en verdwijnt in een tunnel van licht. Gabriël
kan er niet in kijken. Hij zucht, verlegt zijn koers en begeeft zich met trage
vleugelslag op de weg terug naar het zuidoosten. En zie: daar vliegt hij over
valleien en vlakten, over bergen en zeeën om zijn boodschap te brengen naar het
land dat heilig genoemd wenst te worden.
Over wie
Johannes heeft weggehaald bij Maria en hoe dat alles precies is gegaan, zwijgen
de evangeliën. Ze zwijgen ook over hoe het Gabriël daarna is vergaan. Het lijkt
erop alsof hij met de uitvoering van het plan van Angelus Domini diens
naam heeft gezuiverd en alles heeft goedgemaakt. De tweeling werd in ieder
geval uit elkaar gehaald. De jongetjes groeiden op onder verschillende daken.
De een werd de verlosser genoemd en de ander zijn aankondiger. En zij waren
als broers.
Dus de engelen
fladderen niet meer richtingloos en ontheemd door de lucht in de kerstnacht
want... de blijde boodschap kan vanaf nu weer jaar in, jaar uit onbevlekt en
zonder vragen worden uitgestrooid over de volkeren. En kijk, daar zijn ze: de
herdertjes met de schaapjes, de os, de ezel, de wijzen uit het oosten, de ijl
klinkende kinderstemmen met hun zoete stille nacht, heilige nacht.
Profeten rusten tevreden in hunne graven. En de voorhang van de tempel beweegt
zacht ruisend en ongedeeld in de lauwe mediterrane avondwind.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Bedankt voor je reactie!