zondag 20 december 2020

 Er is een tweeling geboren op aard’…

 een kerstverhaal  


Er is een tweeling geboren te Bethlehem in de kerstnacht.

Twee jongetjes, ook dat nog!

De chaos in het goddelijk universum is haast niet te beschrijven. Engelen fladderen richtingloos en ontheemd door de lucht want... wat voor blijde boodschap moeten ze nu uitstrooien over de volkeren? Want wie van die twee is nu de ware, de verlosser, de Emanuel? Geen Gloria in excelsis Deo dus, geen herdertjes, geen schaapjes, os en ezel, geen wijzen uit het oosten, geen ijl klinkende kinderstemmen met hun zoete stille nacht, heilige nacht. Profeten draaien zich om in hun graf nu hun voorspellingen in één klap een slag in de lucht blijken. De voorhang van de tempel dreigt te gaan scheuren van boven naar beneden en van beneden naar boven, in tweeën, nee in vieren, in achten, in talloze stukjes stof die over de tempelberg waaien en zich in onzichtbare deeltjes verspreiden over een land, dat vanaf nu wellicht niet meer heilig genoemd kan worden. De heilsgeschiedenis trilt, schudt, wankelt. Een tweeling in de kribbe. Mijn God, wat nu?

Gabriël is moe. Hoe lang heeft hij nu al gevlogen zonder ook maar één onderbreking? Over zeeën en bergen, over vlakten en valleien. In duizelingwekkende vaart. Maar de ellendige paniek is niet verdwenen. Paniek die hem beving toen duidelijk werd dat er iets heel erg was misgegaan daar in Bethlehem. Wég van daar! Wég! Dat was zijn eerste gedachte. Uit het zicht zijn, buiten bereik van lastige vragen en straffende handen.

Ja Gabriël, waar zat je met je gedachten op dat heilige ogenblik negen maanden geleden? Was je misschien overgeconcentreerd? De blijde boodschap die je moest brengen aan dat meisje in Nazareth was ook wel gecompliceerd. Word je inmiddels niet te oud voor die dingen? Een pijnlijke zaak, want je opdracht had er niet om gelogen: “Het gaat hier om de hemelse verlossing van die ellendige wereld daar beneden! Dit raakt het hart van het hele goddelijke heilsplan, van eeuwig leven of eeuwige dood, derhalve uiterste zorgvuldigheid alsjeblieft! Uiterste zorgvuldigheid!!”

Bij die herhaling had de Engel des Heren, zetbaas en oog & oor van de Heer (hij liet zich Angelus Domini noemen) hem indringend aangekeken. Gabriël was wel wat gewend als het ging om het overbrengen van boodschappen die het lot van de mensheid beïnvloedden.

Maar dit was van een ander kaliber, de blik van Angelus Domini loog er niet om, alsof die voorvoelde dat er iets mis zou gaan. En dat gebrek aan vertrouwen in de ogen van zijn opdrachtgever had Gabriël flink in verwarring gebracht. Misschien wel daardoor had hij de blijde boodschap in brokken en stukken overgebracht. Gebrekkig, onvolledig, niet als één helder heilig geheel - blijkbaar zelfs foutief!

“Hoe is dit mogelijk, Gabriël? Wat heb je precies gezegd? En tegen wie? En waar? Was er nog iemand bij? Heeft iemand je afgeluisterd? Hoe reageerde die Maria eigenlijk destijds?”

Hoe zij reageerde? Nou, dat kun je best verrassend noemen! Hoewel... het was eigenlijk een heel vróuwelijke reactie. Ik kwam daar in Nazareth, een naar nat stro, schapenstront en geitenbokken stinkend gehucht, het huisje had ik zó gevonden. Het zonlicht viel op de juiste wijze naar binnen, zag ik. Heel schilderachtig. Armoe heeft altijd iets schilderachtigs. Voor óns dan, die boven de wereld zweven. Net op dat moment ging er een duif zitten in het openstaande raampje. Ik dacht: dít is het moment! Heb ik toen mijn woorden zorgvuldig genoeg gekozen? Ze zat voor de spiegel. Er viel een streep zonlicht op haar haren die de kleur hadden van rood kersenhout. Ik herinner me dat ik zei: “Wees gegroet, gij begenadigde, de Heer is met u, gij zijt de gezegende onder de vrouwen.” Precies de goede tekst. Ze draaide zich om. Ze schrok niet, dat weet ik heel scherp. Dat vond ik wel een beetje raar. Ik dacht zelfs dat er tranen in haar ogen stonden. Ik zei dat ze niet bang hoefde te zijn. “Ik ben niet bang”, zei ze. Ik zei: “Gij hebt genade bij God gevonden.” “Bij God?” zei ze. “Luister nou”, zei ik, “gij zult worden bevrucht en een zoon baren en...

“Wacht even”, zei ze.

Ik wist niet wat ik hoorde!

“Wacht even”! Dat meisje onderbrak zomaar mijn heilsboodschap!

“Ach”, zei ze.” Zoudt u misschien later terug kunnen komen als mijn haar wél goed zit? Ik denk dat ik een kwartiertje nodig heb.”

Echt, ik zweer het! Dat zei ze. Daar is de verwarring begonnen. Ik was de draad helemaal kwijt. Maar... wat zeg je op zo’n ogenblik? Een vrouw wil er natuurlijk piekfijn uitzien als jij haar met zo’n boodschap overvalt. Arme mensen willen zich op belangrijke momenten altijd zo goed mogelijk presenteren. Zodat je ze niet met die eerste blik vastpint op hun armoe. Dat is hun trots. Achteraf denk ik: ja Gabriël, je had je poot stijf moeten houden. Het woord van de Heer duldt immers herhaling noch uitstel! Maar nee, ik heb dus slap een ommetje gemaakt- en nog één, ik ben teruggekomen, de duif zat er gelukkig nog steeds. Maar die keek me wél heel vreemd aan, ja, dat herinner ik me nu pas. Een beetje triomfantelijk. Maar op dát moment heb ik daar niet op gelet. Het meisje zag er perfect uit, ongelooflijk mooi was ze. Veel mooier nog dan een kwartier daarvóór. Haar gezicht had een hemelse glans, haar ogen waren twee schitterende morgensterren. Haar rode haren... dat was ook een beetje vreemd- ze zaten niet keurig en getemd, maar juist wild, nee woest en krullerig. En dat was juist zo betoverend. Ze keek me aan en ik moest tegen mezelf zeggen: “Gabriël, gedraag je! Jij bent slechts de boodschapper.” Het was één grote chaos in mijn hoofd, een zootje! Dus ik heb de hele act zo snel en spontaan mogelijk samen met haar opnieuw opgevoerd. ‘Wees gegroet…”. De hele riedel. “... en gij zult een zoon baren en zult zijn naam heten Emanuel, hetwelk is, overgezet zijnde: God met ons.” Zeg me dat maar eens na zonder haperen! En toen begon zij tegen te sputteren, over haar man, dat ze nog niet met hem getrouwd was en nog nooit met hem had … “en u weet hoe ze hier zijn in dit gehucht”… en hoe ze dan in godsnaam een kind kon krijgen… enfin, dát verhaal. En toen moest ik aan de gang met dat stukje tekst waar ik het meest tegenop zag. Dat niet haar mán, maar de kracht van de Heer haar zou overschaduwen, maar dat zij als maagd dus een zoon zou baren. Ja, leg dat maar eens uit aan zo’n meisje. Maar gelukkig fladderde die duif precies op dat moment het kamertje in, tussen haar en de zon en… de schaduw viel over haar. Perfect! “Snap je het nou?” zei ik nog. En ze knikte. Mooi, dacht ik- en nu: wegwezen!

Dus het punt is: ik heb die aankondiging tweemaal gedaan. Tweemaal! En daar is het natuurlijk misgegaan. Die duif heeft zijn kansen niet laten liggen. Achteraf snap ik zijn duivelse triomfantelijke blik en de hemelse glans in haar ogen en dat woeste haar- ja, achteraf snap ik alles. En het gevolg? Een tweeling! Die verdomde vrouwelijke ijdelheid heeft me de das omgedaan. Het ouwe liedje. Het begint in het paradijs met een appeltje en het eindigt met wormen in het klokhuis.

Gabriël schudt zijn hoofd. Uit dit labyrint is geen weg naar buiten. Details van de mislukte annunciatie schieten in zijn hoofd alle kanten op als spermatozoïden, wanhopig op zoek naar een moederlijke eicel. Eén eicel? Nee, twéé, God-vergeef-me, twéé! En nu is het te laat en liggen er twee jongetjes te spartelen in die kribbe in Bethlehem. Alle goddelijke plannen in één klap in duigen. Wat te doen? Wat gaat de Heer zeggen nu ik zijn plannen zo in de war heb geschopt? Gramschap en toorn zullen over mij worden uitgestort, dat is het minste. Maar het ergste is: ik ben onsterfelijk en dus zal ik tot in de eeuwen der eeuwen de pijlen uit de twee bogen, die Zijn ogen nu zijn, moeten verdragen. Nee, ik durf Hem niet onder zijn ogen vol verwijt te komen…

“O Gabriël, waar zijt ge?”

Hij schrikt niet eens als hij de stem van Angelus Domini hoort. Natuurlijk. Me verstoppen voor het oog & oor van de Heer, wat een primitieve ondoordachte opwelling was dat eigenlijk! Dom om te denken dat dat mogelijk is. Niets blijft verborgen voor de Heer. Zijne ogen gaan over de ganse aarde! Hoe vaak heb ik zelf die boodschap moeten, nee mógen verkondigen? “O Adam, waar zijt ge? O Kain, waar zijt ge?” Dus- ja natuurlijk: “O Gabriël, waar zijt ge?”

Hij kijkt op en probeert de reactie af te lezen op het gezicht van Angelus Domini, oog & oor van de Heer die naast hem door het zwerk zweeft. Bij hem hoef je niet op coulance te rekenen. Zijn reputatie is bekend:  “Hoedt u voor zijn aangezicht en weest zijner stem gehoorzaam en verbittert  hem niet, want hij zal ulieder overtreding niet vergeven”. “Gabriël”, hoort hij de Engel des Heren zeggen, “wat gebeurd is, is gebeurd. De fout is onvergeeflijk, je zou het verdienen om neergestort te worden gelijk Lucifer en zijn demonen in de poel van vuur en zwavel. Maar belangrijker is de vraag: hoe gaan we dit oplossen? Hoe repareren we de schade? Wat is je plan?”

Gabriël weet niet wat hij hoort! Waarom doet de Engel des Heren zo luchtig? En wat bedoelt hij met: wat is je plan? Ik ben slechts uitvoerder van de wil van de Heer, ik maak geen plannen- en eerlijk gezegd héb ik ze ook niet. Dit kan maar één ding betekenen: hij heeft zélf een plan en wil mij nu laten voelen dat er een goddelijk groot verschil is tussen bedenkers en uitvoerders van plannen.

“Luister. Ken je Zacharias, de tempelpriester in Jerusalem? Nee? Hij is getrouwd met Elizabeth. Ken je ook niet zeker? Goed. Je zult ze léren kennen. Die twee zijn allebei aardig op leeftijd, ze hebben geen kinderen, want zij is onvruchtbaar. Begrijp je waar ik naar toe wil?”

Gabriël schudt zijn hoofd. Hij voelt zich opeens heel moe worden in zijn lendenen.

“Jij verschijnt aan Zacharias als hij in de tempel reukoffers brengt, dat is altijd een mooi moment. Opstijgende rook in het binnenvallende zonlicht. Jij zegt dat hij naar huis moet gaan want zijn Elizabeth zal hem een zoon baren- enfin- die hele litanie. Hij zal zeggen: “Wat! Heeft ze een ander? Van wie is dat kind? Zeg zeg: wie is het? Wie?! Kén ik hem?” Ja, je weet hoe fel ze in die streken zijn op die dingen.

Jij zegt: rustig! Het kind is uit uw zaad.

Hij zegt: “Dat kán niet, ik ben daarvoor veel te oud.”

Jij zegt: “Bij de Heer is niets onmogelijk” en je houdt een gloedvol verhaal over dat zijn zoon groot zal zijn voor de Heer en –niet vergeten!- noch wijn, noch sterke drank zal drinken en dat hij velen zal bekeren. Nee, ik weet het nog mooier gemaakt, je voegt daaraan toe, plechtig en pregnant: “En gij zult Elizabeth thuis vinden met het kindeke, gewikkeld in linnen. En gij zult het heten Johannes.” Dan zal die Zacharias nog een keer zeggen dat dat helemaal niet kán, want ze zijn oud, zij is trouw als een hond, maar onvruchtbaar als dor hout en een zwangerschap duurt toch minstens – zeven, acht, negen maanden. Maar dan heb je genoeg van zijn tegensputterende houding. Je zegt dan- met vlammende ogen: “O ongelovige, gij zult van nu af aan niet kunnen spreken totdat gij gelovet.” Ik geef toe, het is een wat vreemde oplossing. En o ja, vergeet vooral niet te zeggen: “Te Bethlehem is ook een kind geboren bij Elizabeths nicht Maria. En hij wordt geheten Jezus. En Johannes en Jezus, zij zullen zijn als broers.” Héb je dat? Hoe we dat later in de verslagen en evangeliën zullen verwerken, laat dat maar aan mij over! Ik maak daar een mooi verhaal van.”

Er valt een lange stilte. Gabriël probeert zijn gedachten op orde te krijgen. Het duizelt hem. Maar dan stelt hij toch maar de vraag die het bloed in zijn aderen opjaagt, haast fluisterend.

“Maar... lijkt dat niet op… dat is dan toch gewoon… oplichterij?”

De blik waarmee Angelus Domini hem opneemt, van top tot teen en weer terug, zal hij nooit meer vergeten. “Nou moet jij eens heel goed luisteren! Denk jij nou écht dat ik mijn naam naar de Filistijnen laat helpen door het geblunder van een onhandige onderknuppel die het hele hemelse plan om zeep helpt? Oplichterij… tsss! Het gaat hier om gelóven, Gabriël! Niet om feiten. Het gaat erom welke feiten of zogenaamde feiten je wilt geloven- of niet. Dat heet: communicatie. Begrijp je het nu? Vooruit. Aan de slag! Op naar Jerusalem! Het lot van de Heer en allen die hem prijzen ligt nu in jóuw handen! Ik reken op je.”

De Engel des Heren wendt zich in één beweging af en verdwijnt in een tunnel van licht. Gabriël kan er niet in kijken. Hij zucht, verlegt zijn koers en begeeft zich met trage vleugelslag op de weg terug naar het zuidoosten. En zie: daar vliegt hij over valleien en vlakten, over bergen en zeeën om zijn boodschap te brengen naar het land dat heilig genoemd wenst te worden.

Over wie Johannes heeft weggehaald bij Maria en hoe dat alles precies is gegaan, zwijgen de evangeliën. Ze zwijgen ook over hoe het Gabriël daarna is vergaan. Het lijkt erop alsof hij met de uitvoering van het plan van Angelus Domini diens naam heeft gezuiverd en alles heeft goedgemaakt. De tweeling werd in ieder geval uit elkaar gehaald. De jongetjes groeiden op onder verschillende daken. De een werd de verlosser genoemd en de ander zijn aankondiger. En zij waren als broers.

Dus de engelen fladderen niet meer richtingloos en ontheemd door de lucht in de kerstnacht want... de blijde boodschap kan vanaf nu weer jaar in, jaar uit onbevlekt en zonder vragen worden uitgestrooid over de volkeren. En kijk, daar zijn ze: de herdertjes met de schaapjes, de os, de ezel, de wijzen uit het oosten, de ijl klinkende kinderstemmen met hun zoete stille nacht, heilige nacht. Profeten rusten tevreden in hunne graven. En de voorhang van de tempel beweegt zacht ruisend en ongedeeld in de lauwe mediterrane avondwind.

 December 2014

 

 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Bedankt voor je reactie!