8
“Waar ik ooit op de arm van mijn moeder….”
Op de foto helemaal onderaan foto zie je mij als tweejarig jongetje op de arm van mijn moeder op een zonnige zomerdag. Lees verder en je zult begrijpen waarom ik met deze foto dit verhaal afsluit.
Het is januari 2017. Ik ben er langzamerhand aan toe om mijn historisch feitenonderzoek af te ronden, als er een mailtje binnenkomt van Paul Potten.
Jos, gisteren ben ik de hele dag in het archief van Sittard
geweest en heb eindelijk de sterfakte van "Anna” gevonden. Ze is overleden in
Sittard 30-11-1781 en begraven 2 december. Bij de begrafenismis zijn twee Dominicanen
aanwezig, samen met pastor Dijsent die haar begraven heeft. Gezien deze
uitvoerige omschrijving moet ze nogal wat centen hebben gehad om zich te
laten begraven door drie heren in Sittard.
Kijk eens aan, Anna. Wat ben je oud geworden! 77
jaar in die tijd en met zo’n leven! Vertel me eens: hoe ben je in Sittard
terechtgekomen en waarom ben je zo eervol en rijk begraven? Jij die zo arm en
beladen met schande in Schinnen aankwam op je zestiende?
Zal ik een antwoord krijgen op die vraag en de
talloze andere die nog openstaan?
Eerst maar eens kijken wat ik nu zeker weet.
Andreas Kallen en Anna wonen op Krekelberg, ze hebben
een huwelijk van 22 jaar. Ze krijgen nog twee kinderen, van wie de jongste
Stefanus intreedt bij de orde der Dominicanen in Sittard als ‘pater Dalmatius’.
Dan komt het jaar 1759. Ik heb het al eerder verteld, maar zal het hier
nog eens herhalen. Anna's zoon, Joes, is intussen kapelaan te Hombourg en hij maakt daar in dat
jaar zijn dienstmeisje zwanger. Hij is dan 40 jaar. Therese Debruyn heet het
arme meisje, hoe oud ze precies is, weten we niet, misschien al in de twintig.
Ze was getrouwd maar na een paar maanden gescheiden, omdat haar man Bernardus
Reinich van haar wegging en dienst nam in het Pruisische leger.
Wat er precies is gebeurd, weten we niet, maar we weten toch wel veel
interessante feiten. Bijvoorbeeld dat Theresia naar Schinnen komt en op
Krekelberg bevalt. Ook weten we dat ze wilde dat haar kindje, Severinus, gedoopt
werd. Maar dat ging zomaar niet. Pastoor Hoen, de opvolger van pastoor Petri,
van goede komaf en een heel ander type dan zijn voorganger, wilde
de naam van de vader weten. Maar zij durfde die niet te noemen.
Toen heeft Hoen voorgesteld dat ze bij hem in de biecht die naam zou
noemen. Dan zou hij dat in een biechtgeheim opschrijven en in het register
verzegeld bewaren
Zo geschiedde.
Therese noemde de naam van de vader: de eerwaarde kapelaan Joes Piron. Hoen
noteerde de bekentenis, verzegelde het document en dat bleef -tot voor een paar
jaar- ongeopend.
De doop kon nu plaatsvinden. Er werd gesuggereerd dat Serfke een onwettig
kind was van de vertrokken vader Bernardus Reinich. Wat we ook weten is wie er
bij de doop getuigen waren.
In ieder geval niet grootmoeder
Anna Raedermeckers..
Is Therese stiekem op Krekelberg bevallen? We weten dat Therese en Sevrin niet op Krekelberg zijn gaan wonen. Het arme dienstmeisje wordt met
kind en al blijkbaar de deur uit gedaan (of ze gaat zelf?) en woont de
rest van haar leven ergens anders in Schinnen. Merkwaardig genoeg als huisgenote of buurvrouw van Agnes Witmaeckers, de familie waar Anna in 1732 nog peettante was van Anna Witmaeckers. Zie mijn blog nr. 5: http://josbours.blogspot.nl/2018/03/5_13.html
Is Treesje Debruyn op deze manier handig weggewerkt en
daarmee ook het probleem van een kapelaan die zijn ‘maad’
zwanger maakt? Daarover krijg ik geen echte duidelijkheid. Over Joes weet ik
alleen dat hij in 1775 overlijdt in Hombourg op
2 juli. Blijkbaar is hij in functie
gebleven als priester.
Zou iemand in Hombourg of de kerkelijke overheid iets
geweten hebben van Joes’ scheve schaats? Of is dat –dankzij Anna’s
manipulaties- handig opgelost? Ik kan
het me niet voorstellen. In zo’n kleine gemeenschap moeten de roddels toch
sneller zijn gegaan dan de zon opkomt en ondergaat?
In 1761 woont Anna nog steeds op Krekelberg met
twee van Andreas’ zonen, Carolus en Hendric en diens vrouw.
Daarna (in 1764 of 1765) is Hendric van Krekelberg
weggegaan, hij was niet de oudste zoon, dus dat was vrij normaal. Hij vertrok eerst
naar de molen van Kathagen bij Nuth.
De molen van Kathagen Nuth (Dank Nuth van Toen…)
Een paar jaar later gaat hij naar een grote hof in
Ophoven bij Sittard. Is Anna met hém meegegaan en dus ook in Sittard gestorven
en begraven? En waarom is ze dan niet op Krekelberg gebleven- denkt de
romanschrijver er meteen achteraan.
De ‘Kallenhof’ in Ophoven bij Sittard
In 1761 wordt ze nog genoemd als peettante.
|
||||||||||||||||
Het voorlaatste bericht over haar stamt uit 1764. Het gaat om een rechtszaak waarin “de weduwe Callen” 1/5 deel moet meebetalen aan een schuld van meer dan 1600 gulden. Dat is het gevolg van een al jaren slepende kwestie, die is ontstaan na de dood van pastoor Petri. Die was heel goed voor zijn familie en de armen, maar heeft blijkbaar daarmee ook schulden gemaakt, die nu door pastoor Hoen (daar is hij weer) worden verhaald op de erfgenamen van de pastoor.
Van wie Anna er één is.
De gedaagden eisen (in 1750) dat kapelaan Penris, die de rentes van kerk- en armenbestuur beheert, de boeken op tafel legt. Maar de kapelaan “wil als geestelijke niet verschijnen voor een schepenbank”.
De gedaagden eisen (in 1750) dat kapelaan Penris, die de rentes van kerk- en armenbestuur beheert, de boeken op tafel legt. Maar de kapelaan “wil als geestelijke niet verschijnen voor een schepenbank”.
In 1757 vonnist de
schepenbank, dat de 5 erfgenamen (waaronder Anna en Henri Petri in Puth)
rekening doen van de kerk en armentafel voor de
schepencommissie en de gerechtskosten betalen.
Maar de erfgenamen verschijnen niet.
Pas in 1764 doet de vierschaar, “in presentie van pastoor
Hoen” uitspraak: het tekort wordt vastgesteld op Fl.1622.17 en Anna moet daarvan dus 1/5 deel betalen, een
dik jaarsalaris.
(Dank Paul Potten…)
Dan is het 1781.
Anna is maar liefst 77 jaar als ze overlijdt
aan dysenterie in Sittard op 30 november. Ze wordt begraven op 2 december als ‘weduwe
van Callen uit Oirsbeck’.
De begrafenismis wordt
opgedragen door twee Dominicanen, samen
met pastoor Dijsent. Een van die Domincanen zal waarschijnlijk haar zoon
Stefanus zijn, van wie we weten dat hij in die orde is ingetreden. Ze is
begraven in de kloostergang van de kerk.
Zo.
En dat is alles wat ik
over het leven van Anna Raedermeckers en haar directe omgeving te weten ben
gekomen. Dit zijn de belangrijkste feiten die me op mijn fascinerende zoektocht zo vaak
hebben verrast. Maar er zijn ook talloze hiaten en gaten, vragen en vermoedens
– en dat alles moet nu worden samengesmeed tot een verhaal. Dat verhaal zal
nooit historisch 100% correct zijn, dat weet ik nu al. Ik doe moeite om me in
te leven in de dorpsbewoners van de achttiende eeuw, maar het is een gotspe te
denken dat ik dat kan. Ik zal er een verhaal van moeten maken dat historisch waarachtig
is, maar ook inleefbaar voor een lezer van deze tijd, met dilemma’s waarin die
lezer van nu zich kan inleven. En tegelijkertijd aan de essentie van de historische feiten zoveel mogelijk rechtdoen.
Er is één groot voordeel: ik werd in 1946 geboren in het dorp, waar deze geschiedenis zich heeft afgespeeld. Het is het landschap van mijn vroegste jeugd: ik ken de wegen en weggetjes, waarvan de meeste in die tijd nog onverhard waren, ik ken de boerenhoven, kastelen, kerken en kapellen. Ik heb het einde van een dorpscultuur van eeuwen nog aan den lijve meegemaakt, de boerengesprekken gehoord in mijn schoonfamilie en de Limburgse dorpshouding ten opzichte van de rest van de wereld aan den lijve gevoeld.
In dat dorp droeg
mijn moeder me op de arm op een kermismiddag in 1948 in de Dorpsstraat, waar ’s
morgens de processie door de straten is getrokken en alleen de priester met het
Allerheiligste de zandloper mocht betreden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Bedankt voor je reactie!