Waar ik aan moet denken bij het zien van de rellen in Den Haag.
‘Het grote verschil tussen de vermoorde Charlie en mij is’,
zo sprak Trump op Charlie Kirks herdenkingsbijeenkomst –
‘dat Charlie zijn tegenstanders niet haatte.
Maar ik haat mijn tegenstanders.
Ik haat ze echt.’
Populistische, extreem-rechtse leiders hebben tegenstanders nodig die ze kunnen haten.
Vijanden.
Ze kunnen niet zonder die haat.
Voor hen lijken er slechts twee categorieën mensen te bestaan: medestanders en tegenstanders.
Vrienden of vijanden.
Alles daartussen is te verwarrend, te onvast, te bedreigend.
Een onheldere, onduidelijke wereld.
Dus het is: vriend of vijand! Man of vrouw! Klaar!
Je dient je scherp af te grenzen van de ander.
En… pas op dat die grens niet smelt.
Voorkóm dat je je inleeft in de ander -
- dat je mededogen hebt -
- of toegeeft aan dat soort onzekere, verwarrende, onduidelijke gevoelens.
Mensen die dat wél doen, die pleiten voor humaniteit,
- voor ‘verbinding’ en een gelijkwaardige omgang met vrouwen, asielzoekers, transgenders,
- al die ‘extreem-linkse softe wokers’ roepen bij hen een diepe woede op.
Dat zijn vijanden, ze moeten worden fired, ontslagen, aangepakt en vernietigd.
Het lijkt wel of deze mannen zichzelf pas kunnen voelen als ze haten.
Afgelopen zaterdag deed in Den Haag een demonstratie.
Een horde van meer dan duizend extreem-rechtse mannen deed daar een aanval op de democratie en haar vertegenwoordigers.
‘Er waren geen grenzen meer.
Nu waren wij de grenzen.
Een mannengemeenschap, die iets wilde voortbrengen.
Een wedergeboorte.
Een weg die omhoog voerde.
We wilden met onszelf versmelten in het gevecht.
Wij wilden stampen, stoten, jagen, overwinnen!’
( )
‘Wij sloegen neer wat in onze handen viel,
Wij verbrandden wat brandbaar was.
Wij zagen rood,
We hadden niets meer van menselijke gevoelens in onze harten.
Waar wij hadden huisgehouden, kreunde de bodem onder de vernietiging.’
Attentie!
Dit zijn niet de woorden van de Haagse ‘relschoppers’.
Twee Duitse extreemrechtse vrijkorpsofficieren schreven dit honderd jaar geleden.
Ernst von Salomon en Ernst Jünger heten ze en hun woorden beschrijven mannelijke gevoelens en daden uit die tijd.
En die laten zich verdacht makkelijk vergelijken met wat er afgelopen zaterdag in Den Haag gebeurde.
Ernst en Ernst waren nog jong toen ze zich aansloten bij een van de velevrijkorpsen.
Die sloegen in 1918 een grote, in eerste instantie geweldloze arbeidersopstand neer.
Een orgie van geweld.
Liefst 400.000 leden telden deze vrijkorpsen.
Tal van deze mannen traden later toe tot nazistische organisaties als de SA en de SS.
Nazi’s avant la lettre.
Wat bezielde al die jonge mannen toch?
Dat vroeg de Duitse socioloog en schrijver Klaus Theweleit zich af.
Hij schreef het boek Männerphantasien (1977).
Waar kwam al dat woedende geweld toch vandaan?
Hij analyseerde hun verslagen en romans.
En ontdekte dat bij hen diepgevoelde angsten en woede een onheilig verbond met elkaar aangingen.
Die arbeidersopstand voelden ze als een rode vloed, een tsunami.
Die massa's met wild schreeuwende vrouwen aan het hoofd.
'Vrouwen zijn het ergste', schreven ze.
Het was een tsunami die door de straten van Duitsland stroomde.
Die spoelde alles weg wat eeuwige waarde leek te hebben
-de keizer, de adel, het leger, de verhouding tussen mannen en vrouwen, de Ruhe und Ordnung.
Dat wekte diepe angsten en intense woede op bij deze mannen.
Alles desintegreerde, er waren opeens geen grenzen meer.
‘Alles viel uiteen. En de vijand was opeens overal.’
De opstandige arbeiders werden geframed als ‘bolsjewistische Spartacisten’.
- de arbeidersvrouwen die zich niet gedroegen zoals het Duitse vrouwen betaamde,
- de slappe, lamlendige, slappe-hap-burgers, de Schlappschwanzen die alles maar lieten gebeuren,
- de schwatzende democraten en sociaaldemocraten,
- de achterbakse Joden.
Dat alles was eropuit op uit om Duitsland kapot te maken.
Als daaraan werd toegegeven, was er niets meer heilig.
Dit was niet het ware Duitsland.
Dit waren geen ware Duitsers.
Dit waren innere Feinde, binnenlandse vijanden.
Daaraan moesten keihard en meedogenloos grenzen worden gesteld.
Maar, ontdekte Klaus Theweleit, het ging niet alleen om een binnenlandse vijand.
Minstens zo gevaarlijk was de innerlijke vijand die in toom moest worden gehouden: de vijand in henzelf.
Hun binnenwereld.
Want ondanks al die stevige dreigende taal bood hun binnenwereld bepaald niet een stevige steun.
Onderstaand fragment in de tekst van Ernst Jünger beschrijft glashelder hoe mannen als hij hun binnenwereld voelde: als een ‘onbekend rijk’:
‘Ons innerlijk is sterker dan wij.
Het is een nevel, die in ons ligt en over de onrustige wateren van de ziel zijn raadselachtig wezen drijft.
Het is een onbekend rijk, waarin de grenzen van ons gevoel smelten.
Dan pas merk je hoe weinig je thuis bent bij jezelf.
Diep op de bodem komt iets omhoog, dat daar sluimert...
...en het vloeit weer weg, nog voor het vorm krijgt, in bedompte treurigheid.’
Tegen die innerlijke onrust in hun lijf moesten ze zich beschermen.
Ze wilden daartoe deel uitmaken van één groot nationaal lichaam: het Vaterland.
De grenzen van het vaderland zijn hun eigen grenzen.
Tegen hun onrust, hun innerlijke vijand.
Én tegen de talloze bedreigende vijanden van buiten..
‘Wie aan Duitsland komt, komt aan ons’.
Hun eigen grenzen zijn voor hun gevoel de grenzen van het vaderland.
'Deutschland über alles!'
Daaraan moest ik denken toen ik in Den Haag de demonstranten woedend tegen de camera hoorde schreeuwen:
'Wij zijn Nederland!'
In mijn boek “Opeens geen grenzen meer’(Waanders, 2022) ga ik dieper, persoonlijker en breder in op deze thematiek.