donderdag 1 augustus 2019

"Sprachfaul". 

Over onze hersencapaciteit en taalluiheid  


Onze kleindochter Danae woont met haar pappa en mamma in Vilassar, 25 kilometer ten noorden van Barcelona. In Spanje gaan kinderen al vanaf hun derde jaar naar school. Kleine Danae hoeft maar honderd meter te lopen naar de Escola 'Els Alocs' en dat doet ze gelukkig met veel plezier. Daar leert ze Catalaans, (in Catalunya wordt op scholen en universiteiten uitsluitend in het Catalaans gedoceerd). Van vader Santi leert ze Spaans en van haar moeder Anna Nederlands. 
Intussen is ook de vriendin van onze zoon in verwachting. Maya en Misha wonen in Berlijn, dus ze gaan Duits met hun toekomstig kindje spreken. Maar ja...Maya komt uit Bulgarije en Misha uit Nederland. En Engels is tegenwoordig ook zo ontzettend handig. Hoe gaan ze dat allemaal doen? En hoe krijg je al die talen in zo'n kinderkoppie?

Enkele jaren geleden ontmoette ik op een bijeenkomst in Limburg een oudere mevrouw. Een jaar of vijftig geleden was ze geëmigreerd naar Frankrijk, naar een dorpje in de buurt van de Luxemburgse grens. Ze vertelde –in het Limburgs- dat ze Nederlands, Duits, Limburgs, Frans en Luxemburgs vloeiend had leren spreken en iedereen in zijn/haar taal kon bedienen. Zo  raakten we aan de praat over de gigantische taalcapaciteit van onze hersens. 

Ik ben ook een jaar of vijftig geleden uit Limburg vertrokken en ik sprak naar mijn idee met haar even vloeiend Limburgs als zij met mij. Maar toch… Je taalontwikkeling gaat stilstaan als je uit de taalomgeving van je jeugd vertrekt. Turkse vrienden van me zeggen dat de Turken in Turkije kunnen horen dat je daar al jaren weg bent. De emigranten worden daar Alleman (Duitser) genoemd. En Paul Weelen, de uitgever van mijn roman De jongens van het Glaspaleis vertelde me ooit dat hij aan mijn Limburgs kan horen dat ik al een hele tijd niet meer in die provincie woon.

Over romans gesproken: de mevrouw vertelde dat ze nauwelijks meer Nederlandse romans leest, maar bijna uitsluitend Duitse en Franse. En daarbij zei ze iets opmerkelijks: “Ik vind de Nederlandse romantaal zo verkinderlijkt.”

Ik spitste mijn oren, want die kwalificatie had ik nog nooit gehoord. Ze kon niet 1-2-3 uitleggen wat ze daar nu precies mee bedoelde. Ik vroeg haar of het misschien net zoiets is als hoe sommige Duitse intellectuelen het Engelse taalgebruik nogal denigrerend bestempelen als: Kindersprache
“Ja, precies dat”, zei ze. “Engelse romans lees ik ook niet.” 
We hadden niet de gelegenheid om er verder uitputtend over te spreken, maar haar opmerking liet me niet los.
Net als die Duitse kwalificatie Kindersprache. Die ik op momenten best kan navoelen. Hoe in het Engels sommige zinsneden mij ronduit lelijk in de oren klinken, maar blijkbaar ook iets stoers of swingends hebben en dus in toenemende mate ook in het alledaagse leven in Nederland worden gecopypaste. Om maar eens een foeilelijk woord te noemen. Zo worden vrienden op Facebook het liefst aangemoedigd of gecomplimenteerd met Engelstalige uitdrukkingen. Sprokkel maar even willekeurig met me mee:
Go girl!
So cute!
Girltime!
Ladiesnight!
Cool!
Nice!
OMG!! (oh my God!)
LOL (Laughing Out Loud)
Tickets in the pocket!
Somebody's gotta do it!
Barcelona, here we come!!
On our way!
Done! (als je een petitie hebt getekend)
Been there, done that.
What’s new? of: What's up?

Klinkt goed. Klinkt vlot. Losjes en daardoor nooit saai. Saai, dat wil immers niemand zijn. Maar waarom schakelen deze taalgebruikers juist op dit soort momenten over op deze Kindersprache?
Als er ergens een bocht kan worden afgesneden, zal de mens dat niet nalaten. Zo is het ook met de ontwikkeling van de taal gegaan. Die is en wordt nog altijd steeds verder vereenvoudigd. Zelfs in Duitsland. Op een Duitse internetsite las ik: “Ooit is tegen een kind gezegd: “Das ist die Grossmama", het kind maakte daarvan omama en uiteindelijk oma. Toen de vader dat hoorde, - sprachfaul, wie die Männer nun 'mal sind – nam hij gretig die korte versie over en voilà: oma was geboren."

De vader krijgt hier op nogal merkwaardige wijze de schuld, maar uiteindelijk is het natuurlijk het kind dat een complexe taalconstructie met zo’n vereenvoudiging bemeistert en iets terugbrengt tot één woord of een paar woorden, liefst zonder werkwoord, alleen met zelfstandige naamwoorden een taalkundige kern weet te treffen, die blijkbaar de juiste emotie raakt.

De Duitse weerzin tegen zo’n luie vereenvoudiging is merkbaar in de subjectieve toevoeging sprachfaul. Wee de volwassene die de kindertaal 'taal-lui' zomaar overneemt. Volwassenen horen zo niet te spreken, die hebben verder ontwikkelde hersens dan kinderen, gebruik die dan ook en vorm nuancerende zinsconstructies in plaats van een kind na te doen, verdammt noch mal! 
Daar hebben de Engelse taalgebruikers blijkbaar minder moeite mee. Ik vermoed trouwens dat ik beter Amerikaanse kan zeggen want televisiesoaps lijken me de bron van dit kwaad. Als je die korte zinnetjes vergelijkt met de Duitse taal, die juist een oneindige zeer verfijnde taalnuancering kent, dan steken ze daar inderdaad nogal pover tegen af. Maar geldt dat dan ook voor Engelse en Amerikaanse romans- of dichter bij huis: Nederlandse romans?

Zou het ook niet kunnen zijn dat de Limburgse mevrouw uit Frankrijk doelde op het feit dat die Duitse en Franse romans nog het klassiek literaire, poëtische, ja zelfs het intellectueel-verhevene in zich dragen, dat in Nederlandse romans na de zestiger jaren een zeldzaamheid is geworden? Een mooi voorbeeld hiervan las ik in de Volkskrant van 8 juni 2016. Daarin schrijft biograaf Onno Blom dat Jan Wolkers zijn debuut Kort Amerikaans (uit 1962) herschreef in 1979. In zijn dagboek noteerde hij: “Alle literaire rimram en poëtische onzin moet eruit.” Geen flauwekul dus. Geen moeilijke omschrijvingen, concreet, direct begrijpbaar en recht voor de raap. Geen verschil meer tussen hoog en laag, tussen literaire taal en de taal van de straat.

Wellicht heeft de betreffende mevrouw juist dáár wel moeite mee in Nederlandse romans. Met die “gewone” taal die vaak als plat wordt gekwalificeerd. Later hoorde ik dat ze nogal fanatiek conservatief-religieus is. 
“Is er dan niets meer heilig?” 

Toch kan ik haar wel een béétje geruststellen. Er bestaat nog wel degelijk een toezichthouder, een literaire über-ich, die schrijvers op de vingers tikt. In de tijd dat ik theaterteksten schreef voor Utrechtse buurtbewoners, kreeg ik van de nuffige Word-spellingscontrole om de haverklap het verwijt dat ik spreektaal bezigde in mijn drama’s. Dat beschouwde ik dan maar als een compliment.

(Een groot deel van dit verhaal plaatste ik op 8 juni 2016)