woensdag 28 maart 2018


7


 Een halfwin pachter en een win/win-huwelijk op Krekelberg.

  
Krekelberg. (Dank, Jannie Vogels...)

Hoe ver ben ik inmiddels met mijn onderzoek?
Even kort: in de stamboom aan moederskant (Kallen) van mijn liefie Marlies vond ik een verhaal over de 16-jarige Anna Raedermeckers, die in 1721 met haar bijna 2-jarige zoontje in Schinnen aankomt. Daar overlijdt haar zeven jaar oudere vriend.
Elf jaar later is Anna peettante van Anna Witmaeckers, de dochter van de veldwachter van Schinnen. Die laatste wordt in 1733 ontslagen en in 1743 gewurgd als bokkenrijder.
In 1736 trouwt Anna met Andreas Kallen, een halfwinpachter op de hoeve-met-aanzien Krekelberg. Andreas is dan net een half jaar weduwnaar van Catharina Schiffelers en zit nu 'met zes kinderen op de hals'.

Ik ga nu proberen te achterhalen hoe Anna zo sterk kon stijgen op de maatschappelijke ladder in de dorpshiërarchie van Schinnen. Van een kansloze, veel te jonge alleenstaande moeder met een pasgeboren kindje, die verkeerde in een bokkenrijdersmilieu, tot boerin op een hof met aanzien, hoe heeft ze dat voor mekaar gekregen?

Intussen heeft Paul Potten ontdekt waar Anna is geboren: niet in Hombourg, zoals we tot nu toe dachten, maar in Meckenheim bij Bonn, in het Rijnland. We weten nu ook het jaar (1704) en wie haar ouders zijn.

 (Dank, Paul Potten...)

Hoe kan het dan dat zoontje Joes in Hombourg gedoopt is? En dat pastoor Petri zeker wist, dat ze in 1721 vanuit Hombourg naar Schinnen kwamen? 
Geen idee. 
Paul heeft ook ontdekt dat Anna’s eerste man, Jean Piron, familie had in Meckenheim.
Jos, het zou dus goed kunnen zijn dat Jean naar Meckenheim is gegaan om via familie daar aan werk te komen, dat hij daar ergens de dan 14-jarige Anna is tegengekomen en haar heeft zwanger gemaakt”, schrijft Paul.
Hoe ze dan vandaaruit in Hombourg terecht zijn gekomen, weten we dus niet.

Toevallig (ja, daar heb je dat rare toeval weer) is er rond deze tijd in Noorbeek een familiereünie van de Limburgse tak van de familie Kallen. Daar spreek ik onder andere uitvoerig met Fien Delion, geboren Kallen, die als kind is opgegroeid op de kasteelboerderij van Terborgh in Schinnen.
Daarnaast krijg ik van verschillende kanten materiaal toegestuurd. (Dank, Heiko Rauch, Emile Kallen, Wim Kallen en Fien Delion…)


Andreas blijkt even oud te zijn als Anna en van Duitse komaf. Zijn voorvaderen bewoonden in Neuss bij Düsseldorf de Kanonichenhof (Kanunniken-boerderij), die ze pachtten van een wereldlijke kloosterorde voor tugendhafte adellijke dames.

 Kanonichenhof, Neuss.

Die hof bestaat nog steeds, maar is inmiddels verbouwd. Andreas is –als enige van acht kinderen,  niet geboren in Neuss, maar (waarschijnlijk) in Metternich.

Waarom en hoe hij in Schinnen is terechtgekomen, heb ik niet kunnen achterhalen. De streek rond Neuss was destijds speelbal tussen de grootmachten, het waren onrustige tijden, misschien was dat de oorzaak? Hij was ook niet de oudste zoon, dus dat maakte de kans klein, dat hij de boerderij na de dood van vader Engelbert in 1721 zou kunnen overnemen.
In 1724, twintig jaar oud trouwt hij in Maastricht met de dan 25 jaar oude Catharina Schiffelers, dochter van de pachter op Krekelberg, die sterft in 1734. Vanaf dat moment nemen Catharina en Andreas de pacht over.

‘Het was een groot gebouw met eikenhouten getimmerd en met lemen vakwerk, geheel met stro bedekt, merkwaardig door zijn oudheid en op laatst door zijn bouwvalligheid. In 1890 werd de hof geheel in steen vernieuwd. Bij de sloop van het oude gebouw werd een ondergrondse vluchtplaats ontdekt. Vanuit een ondergronds hol met een middellijn van circa 3 meter en een hoogte van 2 meter ging een kruippijp in de richting van de achter de woning geleen waterput. (Bron: Bijdrage tot de geschiedenis van de voormalige heerlijkheid Schinnen van H. Pijls).

De welstand van een halfwinpachter is niet vanzelfsprekend. De helft van de tarwe-, gerst-, boekweit-, haver- en bonenopbrengst is voor de grondbezitter, gravin Elisabeth de Ligne ‘en die eigenaren pakken zich altijd de beste helft natuurlijk’.
De opbrengst van de vruchten, de weien, boomgaarden en beemden en het stro zijn dan wel voor de pachter, maar voor die gronden moet pacht in geld worden betaald: 30 Luikse guldens per hectare. Onderhoud aan huizing, schuur, stallingen en afrastering is ook allemaal voor rekening van de pachter.
Ze zeggen wel dat de pachtbedrijven meestal groter zijn dan de eigen bedrijven, maar de pachter heeft van wat hij overhoudt veel nodig voor het onderhoud van zijn gezin en het instandhouden van het bedrijf. En dan is er die eeuwige onzekerheid of de grondeigenaar de pacht verlengt na zo- en zoveel jaar en natuurlijk de concurrentie met andere pachters. (Dank, José Hautvast-Kaelen…)

Het is vooral het grote landoppervlak van bijna 60 hectare dat Krekelberg welvarend maakt.
Catharina en Andreas krijgen zes kinderen. In 1725 wordt hun eerste geboren, in 1735 hun zesde.

Het jaar daarop, op 29 mei 1736 sterft moeder Catharina. Ze is pas 37. Haar eigen moeder, die na het overlijden van haar man nog op Krekelberg woont, sterft tien dagen later.
Dat moet een ramp zijn geweest. Opeens zat Andreas op de grote hof Krekelberg alléén met zes kinderen. Het oudste meisje is 11 jaar, de jongste,zoon Henri, nog geen 1 jaar. Hoe vaak ben ik dat nou al tegengekomen: jong stervende ouders, die een schare kinderen achterlaten voor hun achtergebleven eega?
De positie van weduwnaars –en vooral van weduwen- was in die tijd niet sterk. En dat terwijl de dood overal rondwaarde. Neem het jaar 1747. Dan vindt op 2 juli in Lafelt vlakbij Maastricht een veldslag plaats tussen 85.000 Fransen en 150.000 geallieerden.
Dat zijn dus bij elkaar tweehonderd en dertigduizend soldaten!
Er vallen 16.000 doden.
Zestienduizend doden...

Maar de dood stelt zich ook tevreden met kleinere porties. In september en oktober van hetzelfde jaar 1747 is er een dysenteriegolf in Schinnen. Er sterven in zes weken 52 mensen, de overleden kleine kinderen niet meegeteld. 

datum  
Type
Personen
Feit
teksten
Scan1
Scans
Schinnen
05-10-1747
Overledene
offermans, Jacobus
Algemeen=ex nagelbeck
Begraafdatum=>=05-10-1747
Doodsoorzaak=dijsenteria
Partner van de overledene
Bemelmans, Maria
1747 5 8bris Jacobus Offermans maritus Maria..
...meer>>

Schinnen
05-10-1747
Overledene
Hartmans, Wilhelmus
Algemeen=ex nagelbeck
Begraafdatum=>=05-10-1747
Doodsoorzaak=dijsenteria
1747 eodem Wilhelmus Hartmans coelebs ex..
...meer>>

Schinnen
05-10-1747
Overledene
Pijpers, Catharina
Algemeen=ex nagelbeck
Begraafdatum=>=05-10-1747
Doodsoorzaak=dijsenteria
Partner van de overledene
raemeckers, Petrus
1747 5 8bris Catrin Pijpers uxor Petri..
...meer>>

Schinnen
05-10-1747
Overledene
Smeets, Catharina
Algemeen=ex puth
Begraafdatum=>=05-10-1747
Doodsoorzaak=dijsenteria
1747 eodem Catharina Smeets ex Putt.

Schinnen
05-10-1747
Overledene
Meijers, Joannes
Algemeen=maritus
Begraafdatum=>=05-10-1747
Doodsoorzaak=dijsenteria
1747 eodem Joannes Meijers maritus.

Schinnen
05-10-1747
Overledene
Nijssen, Ida
Algemeen=ex schweckhuijs
Begraafdatum=>=05-10-1747
Doodsoorzaak=dijsenteria
Partner van de overledene
Brouns, Petrus
1747 eodem Ida Nijssen uxor Petri Brouns ex..
...meer>>
Enkele overledenen aan de dysenteriegolf in Schinnen in 1747

Mannen hertrouwden sneller dan vrouwen. Een belemmering voor een tweede huwelijk was de negatieve houding van de samenleving –en vooral van de kerk- ten opzichte van het hertrouwen van weduwen.
De kerk had drie rechtvaardigingsgronden voor het huwelijk.
Ten eerste moesten er tijdens het huwelijk veel kinderen voortgebracht worden.
Ten tweede konden de partners elkaar wederzijds steunen.
Ten derde diende het huwelijk voor de inperking van 'de lusten van het vlees'.
Deze rechtvaardiging gold echter niet voor een tweede huwelijk. Enkel de wederzijdse steun was dan nog van toepassing. De kerk was dan ook geen voorstander van een tweede huwelijk, vooral niet van weduwes. Ze werden gehekeld omdat ze kennelijk hun lusten niet konden bedwingen.
Hertrouwen bij weduwnaars was meer geaccepteerd. Zij konden de zorg voor de kinderen gebruiken als reden voor een tweede huwelijk. Mannen werkten immers niet in het huishouden.

Andreas heeft snel en praktisch gehandeld: een half jaar na het overlijden van zijn vrouw Catharina,  hertrouwt hij op 16 oktober 1736 met de weduwe Anna Raedermeckers. Zij trekt samen met haar zoon Joes, die dan 17 jaar is, in op Krekelberg.
Andreas en Anna zijn allebei 32 jaar. 

Paul Potten doet een interessante suggestie: 
"Zou het niet kunnen zijn dat Anna is getrouwd met Andreas, om zo voor elkaar te krijgen dat haar Joes kon gaan studeren voor priester met het geld van Andreas? In ruil daarvoor nam zij dan zijn zes kinderen onder haar hoede?"
Ja, dat zou de tweede prachtige herhaling zijn in het verhaal: eerst Anna als moeder van een onwettig kind, precies als haar schoondochter Treesje. En dan nu het geld voor de priesteropleiding, eerst die van pastoor Petri, waarvoor de familie Piron krom ligt - en nu Anna Raedermeckers met een financiële huwelijksstrategie om datzelfde doel te bereiken.

Paul doet fraaie suggesties. Daar kan ik als romanschrijver vast wel iets mee. Maar hoe zit het feitelijk met zijn vermoeden: dat Andreas en Anna een soort zakelijke huwelijksruil hebben gedaan: jij zorgt voor mijn zes minderjarige kinderen en ik betaal de priesterstudie van jouw zoontje?
Het is niet onmogelijk, want niet elk huwelijk was in die tijd gebaseerd op liefderijke genegenheid, maar vooral een manier om te overleven.
Er is in ieder geval één ding zeker: Andreas had het geld om gul te kunnen zijn.
Ik vind in een notarisacte:

 Op 21 augustus 1741 verkopen Adam Cremers x Maria Schoffelen hun huis, hof, mesthof en weide te Doenrade, groot 207 roeden aan Andreas Callen als weduwnaar van Cath. Schiffelers, nu gehuwd met Anna Raedemakers voor 1130 gulden, 14 stuivers. (LVO 1850 bank Oirsbeek).

En in 1742 voldoet Andreas een schuld van 400 gulden van Adam Cremers aan Maria Gadé.
Ik denk niet dat we hier alleen maar aan ruimhartige naastenliefde van Andreas moeten denken, maar het bewijst in ieder geval wél dat hij geld had.
Verder blijft de verhouding tussen Andreas en Anna niet alleen maar puur zakelijk: ze krijgen nog twee zonen. De eerste is Andreas in 1737.

Doopacte Andreas Kallen filius (de zoon)

 De tweede is Stefanus in 1745. Zoals ik al eerder schreef: Ernestine van de Dederenhof is peettante van Stefanus, peetoom is de zeer invloedrijke en geliefde schepen Paas Limpens. Stefanus zal later intreden in de orde van de Dominicanen als pater Dalmatius.

De conclusie kan geen andere zijn dan deze: Anna beweegt zich opeens in de hoogste kringen van Schinnen.
Maar een ‘hard’ antwoord op de vraag hoe ze dat voor elkaar heeft gekregen, krijg ik maar niet.
Dat zal waarschijnlijk helemaal aan mijn fantasie worden overgelaten. Ja, er wordt toch wel heel veel aan mijn fantasie overgelaten in dit verhaal.

Volgende week in mijn laatste blog: over Anna’s ruzie met pastoor Hoen en haar overlijden in Sittard.






dinsdag 20 maart 2018


6


 ‘Mordjuse hondsvotten, scheer je weg of ik schiet jullie kop eraf!’


Bokkenrijders, de schande van Limburg.


"snagts als zy uyt stelen gingen, [reyden zij] op bokken. deze bokken en zoude geene natuerlyke bokken geweest zyn,
maer de duyvel in gestaltenise van eenen ofte meer bokken"

Het toeval –nee niks toeval, het mij gunstig gestemde lot- voert me rond deze tijd naar Drenthe, naar vriend Chris Giebels, die me twee delen schenkt van het boek “Bokkenrijders, de schande van Limburg”. Daarin fileert onderzoeker François van Gehuchten het beeld van de bokkenrijders, zoals dat al eeuwen bestaat in de geschiedschrijving. 
Deze mannen –en een enkele vrouw- werden tot voor kort meestal beschreven als een enorme bende criminelen van misschien wel duizend man, die in Zuid Limburg, Belgisch Limburg en het Rijnland inbraken pleegde in kerken en grote boerderijen. Was het een revolutionaire anti-klerikale bevrijdingsbeweging van armen en havelozen? Een soort Freikorps? Of waren het toch gewoon gewelddadige schurken?

In de eerste helft van de achttiende eeuw is het Zuid-Limburgse platteland verarmd. Het is een onzekere tijd: de tegenstellingen tussen arm en rijk worden groter, langs de wegen zwerven haveloos geworden schareslijpers, vilders, slotenmakers, hengselmakers, hamakers, lampenmakers, spenselenkremers (marskramers), gedeserteerde soldaten en boerenknechten zonder werk.
In 1736 wordt er ingebroken in kerken. Deze heiligschennende daden schokken de bevolking. Maar ook grote boerderijen zijn het doelwit van de ‘nachtdieven’. In mijn tweede blog schreef ik over de inbraak op de boerderij van Henri Petri in Puth. Het is wellicht handig in dit blog nog eens over die overval te lezen aangezien ik er nu een paar maal naar ga verwijzen. (http://josbours.blogspot.nl/2018/02/leienbrekers-een-adellijke-peetoom-en.html).
Ook worden er brandbrieven bezorgd waarin geld wordt geëist als de boer tenminste wil voorkomen dat zijn boerderij in de hens gaat.

Een (authentieke?) brandbrief. (Dank, Wim Giebels...)

Maar er zijn ook inbraken, die het niveau van een kruimeldiefstal niet overstijgen. Zo wordt er vier pond boter- en wat spek geklauwd bij Matthis Hautvast in Grijzegrubben, een andere voorvader van Marlies.

De hoeve van Hautvast ‘op de Sjprunk’ in Grijzegrubben
(Dank, Nuth van Toen en Stella Houtvast…)

Rond 1741 intensiveren de inbraken.
De autoriteiten gaan vanaf dat moment de ‘bende’ aanpakken. In Schinnen onder leiding van de fanatieke schout Fabritius en zijn schepenen, rijke boeren uit het dorp. Hun slaat blijkbaar de schrik om het hart: het zijn niet alleen ‘vreemden’ die rust en orde bedreigen, ook mensen uit het eigen dorp zouden wel eens kunnen behoren tot de bende. Verdachten worden gearresteerd, ondervraagd, ‘op een wrede tortuur gezet’ in de kelders van kasteel Terborgh, net zo lang tot ze alles bekennen, wat de ondervragers willen horen.
‘Wie heb je nog meer gezien? Was die-en-die er ook bij?’

 
 (Dank Wim Giebels…)

Dan komen er weer nieuwe namen, vinden weer nieuwe arrestaties plaats en wie gearresteerd wordt, heeft geen recht op een advocaat, ja, is eigenlijk al min of meer veroordeeld tot de galg of het wurgkoord.
Krankzinnige dingen worden bekend: dat de ‘complicen’ ’s nachts heimelijk samenkomen, God afzweren en de duivel toe, dat vrouwen (!) op een monstrans pissen, dat er toverdrankjes worden verstrekt en dan zorgt de duivel ervoor dat je onder de tortuur geen pijn lijdt. Ja, zelfs dat de duivel persoonlijk aanwezig is in de vorm van een bok, die met de rovers op zijn rug door het land van Overmaas razendsnel door de lucht van de ene inbraak naar de andere vliegt. Vandaar dus de naam bokkenrijders, die overigens pas veel later ontstond.
De schout en schepenen zijn zelf zeer gelovige katholieken, die een concrete voorstelling hebben van ‘het kwaad’. Niet als een geabstraheerd iets dat in ieder mens rondspookt. Nee. Zij geloven echt dat je in een veld tussen Puth en Wolfhagen de duivel in eigen persoon kan tegenkomen.
Dit is het beeld van de ‘bokkenrijders’ zoals dat zich eeuwenlang zal vastzetten in het Limburgse bewustzijn.

Een bokkenrijdersvergadering zoals afgebeeld in de fluwelen grot te Valkenburg
(Dank Wim Giebels…)

Meer dan vijfhonderd mensen worden opgehangen, gewurgd en/of verbrand. 'Als gevolg van fakeverhalen', stelt François van Gehuchten, verhalen die dus ook toen bepaald niet door de overheid krachtig werden tegengesproken.

Hij gaat in zijn boek op zoek naar de feiten. Hij laat volksverhalen, sagen en fictieve literatuur weg en richt zich uitsluitend op de eigentijdse bronnen, de nog massaal aanwezige processtukken en correspondentie.
Daaruit komt een heel ander beeld tevoorschijn, stelt hij. Er wáren helemaal geen bokkenrijders, er wás geen ‘bende’. Er waren natuurlijk inbraken, maar er was vooral een overheid in paniek die genadeloos handhaafde: de landadel, de Kerk en de rijke boeren (schepenen) die, leunend op een Oostenrijks recht uit de tijd van Filips II (1570) in dubieuze processen en met een zeer subjectieve, onvolledige dus onbetrouwbare weergave van de feiten, van een aantal inbrekers in kerken en (rijke) boerenhoven een grote antiklerikale en maatschappij-ontwrichtende bende maakten. Ik vat het nu even kort en grof samen.


Ik lees dit boek in één spreekwoordelijke adem uit.
Kijk, dat werpt een heel ander licht op deze geschiedenis. Hier is geen sprake van een onpartijdige rechtsgang. Mensen aan wie de autoriteiten een hekel hebben, kunnen op deze manier makkelijk worden beschuldigd en uit de weg geruimd.
In het dorp houdt iedereen de adem in: in principe kan nu iedereen worden beschuldigd door degenen die op tortuur worden gezet. Zelfs boeren met geld, want schout en schepenen hebben rechtstreeks financieel voordeel van de bezittingenverkoop der veroordeelden. Uit de kelders van Terborgh lekken geruchten naar buiten. Mensen vragen elkaar angstig ‘wie er nou weer zijn genoemd’. Want wee degene die ooit eens ruzie heeft gehad met een van hen, die nu op hun ellendige lot wachten in het kasteel.


Maar er is nog iets interessants: ik lees op pagina 189 dat Henri Petri te Puth, die zoals ik in mijn tweede blog vertelde, zélf in 1750 slachtoffer van een beruchte bokkenrijdersoverval, niet op goede voet stond met de autoriteiten van Schinnen. Want: in 1746 heeft hij, volgens de veldwachter van Schinnen, Thewis Claessen "de gehele justitie uitgekreten voor schelmen".
Het woord schelmen betekende in die tijd nog: boeven. Een ernstige belediging dus.
Grappig! Ik had me van Henri al een beeld gevormd van een ondernemende, energieke, maar driftige man. Puur intuïtief. Dit sluit daar naadloos op aan.

In een ander boek over de Bokkenrijders (Anton Blok, de Bokkenrijders) lees ik, dat de overval op Henri in de nacht van 4 op 5 maart 1750 ook wel eens wraak zou kunnen zijn geweest. Henri had een slechte relatie met zijn buurman, Hamers. Diens broer werd door Henri beschuldigd een van de overvallers te zijn geweest. Vandaar wellicht de zin: ‘Noe zulle veer dich höbbe!”. (Zo, nou nemen we jóu te grazen)?
Ik vraag François van Gehuchten om meer achtergrond bij deze verhalen. Hij verwijst me door naar Frits Schoonbrood, ‘het levende geheugen van Schinnen’.

Bij Frits staan de waffele al op tafel als we binnenkomen. Hij is het in grote lijnen eens met de strekking van het boek van François. Er is veel meer aan de hand geweest, dan het traditionele beeld ons wil doen geloven: dat van het gevecht tussen een vaderlijke, vrome overheid en genadeloze criminelen, die het gemunt hadden op de Kerk en de onwrikbare maatschappelijke verhoudingen.
Frits vertelt dat uit de akten blijkt, dat er in het dorp ook spanningen waren tussen ‘justitie’ (schout en schepenen) en een aantal bewoners. In de chaotisch geordende aktes, die hij met eindeloos geduld probeert te ordenen, te beschrijven en wetenschappelijk te interpreteren, komt menigmaal een beeld naar voren, waarin sprake is van duidelijk verzet tegen de justitie. Een aantal families gebruikte zelfs geweld of dreigde daarmee. Hij laat ons dit voorbeeld lezen van een arrestatiepoging:

… en is geloopen naer het huijs van desselffs broeder Matthis, alwaer komende was de poorte gesloten, waer op hij klopde, alswanneer hij Matthis hoorde roepen: ‘ick doen niemandt open’.  Ende verder met dese woorden: ‘Hei morjus hondtsfutter, scheirt uch hier van het huijs ewegh off ich schiet euch alte mael voor den kop’.

Een mentale vooraankondiging van de revoluties, die aan het einde van de 18e eeuw in Europa plaatsvonden (de Brabantse, Luikse en uiteindelijk Franse Revolutie), volgens Frits.
Later stuurt hij me het originele document, waarin Thewis Claessen, de veldwachter, zich beklaagt over Henri Petri, die hem met de sjmik (hondenzweep) van het erf joeg en justitie uitmaakte voor boeven.


soo ist den selven ondergeschreven in sijne gedaene exploiten geturbeert door Hendrick Petri als voormunder der voors: weeskinderen, signantelijck, dat hij om te voltrecken sijn officie niet alleen is geslaegen met de smicken, maer bovendien de geheele justitie door voors: Petri is uijtgekreten worden voor schelmen verclaerende sulex onder mijnen Eede hier vorens gestipuleert te sijn vervaeren sulexs ter presentie van Joes Schuttiens, welcken altoost in cas van noode noijt met gewissen waerheijt sal derven ontkennen
Aldus verclaert ende geattesteert den 27 janrij: 1745 Thewis Claessen

Frits blijft me later interessante aktes sturen. Bijvoorbeeld van Marieke Schutgens (de vrouw van Henri Petri). Zij is op de vuist gegaan met een andere vrouw uit Puth. Verder zijn er opvallende tegenstrijdigheden in de getuigenverklaringen van Henri en Marieke over de overval van 1750.
Zozo. 
De zwager van Anna was dus zelf ook bepaald niet een voorbeeld van ‘slim’ en ‘doordacht’ problemen oplossen. Zou hij het daarom met haar zo goed hebben kunnen vinden, dat hij Anna vroeg peettante te worden van zijn dochtertje?

Tot slot van onze interessante bijeenkomst, zet  Frits me letterlijk de duimschroeven op, kopieën van het originele marteltuig, waarmee de machthebbers op Terborgh aan de gang gingen om bekentenissen te krijgen. Het kost me geen enkele moeite me de radeloze machteloosheid van de gearresteerden in die donkere kille vochtige kelders voor te stellen.

Kasteel Terborgh. Rechtsonder, vlak boven het gras, de gevangenissen.

Maar nu terug naar mijn oorspronkelijke vraag: wat betekenen deze nieuwe inzichten voor de positie van veldwachter Witmaeckers, van wiens dochtertje Anna peettante was? In de processtukken lees ik dat de veldwachter onder pijn of dreiging met pijn talloze ‘bekentenissen’ heeft afgelegd. Hij noemt veel namen van medeplichtigen, onder andere die van zijn oudere broer Rijk en die van Jan Sijben, de soldaat-echtgenoot van Agnes. Hij vertelt dat de buit zelden meer bedraagt dan een paar stuivers of een halve 'patacon'. (Een patagon had de waarde van 48 stuivers). En… bij zo ongeveer alle inbraken heeft hij alleen maar op wacht gestaan.
In het boek van François van Gehuchten wordt beklemtoond dat veel beschuldigden bekenden, dat ze op wacht hadden gestaan. Ze konden zodoende nauwelijks iets vertellen over wat er ‘daarbinnen’ gebeurd was. Hielden ze zich onnozel? Of konden ze écht niks vertellen, gewoon omdat ze er niet bij waren geweest?

Hoe het ook zij: feit is dat Anna een tijdlang in een milieu heeft verkeerd dat door de maatschappij werd veracht en vervolgd, soms tot een gruwelijke dood erop volgde.
Mijn verbazing neemt daarmee alleen maar toe: hoe heeft ze het dan voor elkaar gekregen, dat haar zoon Joes priester kon worden en zijzelf de echtgenote van Andreas Kallen, een boer met aanzien op de hof Krekelberg?
Daarvoor ga ik volgende week op zoek naar de geschiedenis van Andreas Kallen, haar tweede man.




dinsdag 13 maart 2018



5. 


Een armenjager ontslagen, gewurgd en verbrand op de Danikerberg.


“Moet je nou toch horen wat ik heb ontdekt!”
Marlies kijkt op van haar werk. Ze weet hoe laat het is: als ik naar beneden kom gestommeld met zo’n opgewonden tred, dan is er iets ingrijpends gebeurd, daarboven in mijn werkkamer.
“Ik heb heel toevallig gevonden, dat 'onze' Anna Raedermeckers in 1732 peettante was van de dochter van een bokkenrijder. Hier, moet je kijken:

"Op 11 april wordt in Schinnen gedoopt: Anna Witmaeckers, dochter van het echtpaar Hendric Witmaeckers en Mechtild Mengelers. En nu komt het: doopgetuigen zijn Willem de Macker (dat was de koster) en ... Anna Raedermekers!"

Toen ben ik gaan zoeken wie Hendric Witmaeckers is. Die was veldbode in Schinnen, zeg maar: de veldwachter. Hij woonde achter de kerk, tegenover de uitgang van waar nu het kerkhof is, naast de gemeintegats. Die bestaat niet meer. Zijn huis ook niet. Dat is afgebroken en er mocht 100 jaar niet meer worden gebouwd. Weet je waarom? Hendric was bokkenrijder. Ze hebben hem op 22 oktober 1743 aangehouden en op 17 december van datzelfde jaar gewurgd op de Danikerberg.”
O ja. Dat bordje weer dat bij de uitgang van de begraafplaats staat, opeens herinneren we het ons weer.

Bokkenrijders vormden –zo gaat althans het verhaal-  een bende van honderden misdadigers, die ’s nachts inbraken in kerken en grote boerderijen. Dat gebeurde met veel geweld en manschappen, soms met dertig of veertig man. Althans- dat vertelden de gearresteerden onder (bedreiging van) tortuur. In bijna duizend processen zijn honderden mannen en een enkele vrouw veroordeeld en opgehangen of gewurgd.

Anna peettante bij een bokkenrijder? Wat zit hier voor verhaal achter? Verkeert ze op zo’n goede voet met een familie, waarvan de man eerst een (bescheiden) overheidsfunctie bekleedt en later wordt gewurgd als misdadiger? Waarom trouwens? Wegens corruptie misschien? En had ze meer van dit soort dubieuze contacten?
Hoog tijd om samen de historische feiten op een rijtje te zetten en te filosoferen wat er mogelijk allemaal is gebeurd.

Ja. Wat weten we eigenlijk van Anna?
Ze is een piepjonge moeder van 16 als ze in 1721 in Schinnen aankomt met haar vriend Jean en haar bijna tweejarige zoontje.
We weten niets van het hoe en waarom van haar ‘voortijdige’ zwangerschap. Heeft ze zich met haar veertien jaar laten ‘opknappen’ door de acht jaar oudere Jean? Was het een ongelukje? Het gevolg van roekeloze wildheid? Wilde ze weg van thuis? 
Of was het ‘echte liefde’?
Dan sterft Jean op de dag van aankomst. Ze staat er opeens alléén voor met haar kleine Joes.
Tussen 1721 en 1732 weten we niets van haar. Wat heeft ze gedaan die jaren? In die tijd was haar positie in een klein katholiek dorp tamelijk kansloos. Meisjes als Anna wachtten armoe en ellende, daarvan getuigen talloze documenten uit die tijd. Hoeveel arme meisjes en dienstmeisjes hebben –tot in de twintigste eeuw - in hun wanhoop niet geprobeerd om hun onwettige kindjes te verdrinken? Waarvoor ze dan ook nog eens genadeloos werden gestraft.

(Dank, Historica, oktober 1999…)

Is het dan vreemd om te bedenken dat ze in die situatie in contact is gekomen met arme, criminele milieus?
Goed. In 1732 is ze dus peettante bij de veldwachter, die straks beschuldigd gaat worden van ernstige dingen. Hoe zal daarop gereageerd zijn in de familie Piron/Petri? Dat wil zeggen door heeroom, pastoor Petri en Henri Petri, de enige van de vier kinderen die nog leeft?
Maar wacht eens even… Henri Petri… Ik had toch ontdekt dat Anna peettante was bij een van zijn kinderen? Ik zoek het weer op. Verdomd ja, twee jaar later, in 1734.
En weer twee jaar later, in 1736, trouwt ze met Andreas Kallen en woont ze ‘op stand’ op Krekelberg.

Mm. Dat klinkt dan weer niet als een maatschappelijke outcast, die door iedereen –en vooral de familie- wordt gemeden vanwege haar slechte naam. Maar ja, in 1732, in 1734 en 1736 wist waarschijnlijk niemand in Schinnen nog van de nachtelijke criminele feiten van de toenmalige veldwachter Witmaeckers. Die werd pas in 1743 beschuldigd en geëxecuteerd.
Wat een mooie raadsels allemaal!

Die veldwachter en zijn familie, daar wil ik wel eens meer over weten. Wie is Hendric Witmaeckers? Zijn vader komt oorspronkelijk uit Sittard- hij is gevlucht. Van Sittard naar Schinnen.

Dan moet ik nu eerst even kort iets uitleggen over de politieke situatie in Limburg in die tijd. Limburg bestond destijds helemaal niet als een politieke eenheid. Het heette: het land van Overmaas en tragisch genoeg was Overmaas militair erg belangrijk en zeer in trek als winterkwartier, rekruteringsgebied en slagveld. Voortdurend had het vruchtbare (löss)gebied te lijden van plunderingen en ander oorlogsgeweld, vooral tussen Frankrijk, Spanje en de Republiek der zeven Provinciën, zeg maar de ‘Staten van Holland’. Die wilden hier allemaal de baas spelen.
In 1713 was de situatie zo:


Alles wat op het kaartje hierboven oranje is gekleurd, was in 1713 Oostenrijks geworden. Ja, het ziet er heel vreemd uit als je met de ogen van nu kijkt, maar Schinnen, Schimmert, Nuth, Oirsbeek en omringende dorpjes waren Oostenrijks- en katholiek.
Maar geel gekleurde plaatsen als Beek, Ulestraten en Heerlen waren  Staats, hoorden bij Holland en waren officieel Calvinistisch, terwijl de meerderheid van de bevolking katholiek was.
Sittard hoorde dan weer bij Gulik. Dus de hertog van Gulik, die de baas was in Sittard, had niks te zeggen in Schinnen, want daar was de keizer van Oostenrijk de baas.
Daarom was de familie Witmaeckers in Schinnen veilig. De reden waarom ze moesten vluchten, kan ik jammer genoeg niet achterhalen.

Hendric Witmaeckers is veldwachter. Wat zijn z’n taken?
Hij moet in de handen van de schout zweren, dat hij de bossen en velden van het dorp zal bewaken, dat hij zal optreden als armenjager, bedelaars gaat weren en de schout assisteren, indien dat nodig is. Tevens let hij op inbraak en dieverijen. Hij zweert dat hij zich niet door giften en gaven van iemand zal laten verleiden en de schout en schepenen gehoorzaam zal zijn in alles en een vrome en getrouwe veldschut, die handelt naar de Christelijke katholieke religie, ‘zo helpe mij God en al zijn lieve heiligen’.
Het grootste deel van zijn boetes zijn voor de overheid. Maar hij mag voor een paard of een koe, die op verboden land wordt aangetroffen vijf stuivers rekenen en zelf in zijn zak steken. Voor een schaap of een varken 1 stuiver. En voor iedere opgebrachte veldrover: vier stuivers. Dat is zijn loon. Niet echt een baan waar je rijk van wordt, maar het geeft wel enig aanzien.
Maakt zo’n beroep je populair bij de inwoners van Schinnen, vraag ik me af?

Het huis van de veldwachter Witmaeckers stond aan de linkerkant in de bocht
                                                       (Dank ‘du bess van Sjenne, es… Facebookgroep)

Hij trouwt in 1717 met Mechtild Mengelers, 'alijs multis', onder grote belangstelling, noteert pastoor Petri.
In 1733 wordt hij ontslagen als veldwachter. Eén jaar nadat Anna’s petekind Anna Witmaeckers is geboren dus. Nergens kom ik te weten, waarom dat ontslag plaatsvond. Was hij ergens op betrapt? Corrupt? Of was hij met 46 jaar te oud voor dit beroep, dat menigmaal krachtig lichamelijk optreden verlangde? (Dank, François van Gehuchten…)

Uit de bronnen krijg ik het beeld van een tamelijk rauwe familie. Lees maar even mee.
De veldwachter heeft een oudere broer, Rijk, en een zus Agnes.
Rijk, die in het gehuchtje Hegge woont, krijgt een maand na zijn huwelijk al zijn eerste kind. Dat was op zich niet zo uitzonderlijk, maar hij is vooral iemand die met Jan en alleman ruzie maakt. Hij vreigelt zich met zijn zwager eindeloos over wie een paar kleren, wie ‘de rietstok met de snaphaan’ (de meetstok met de vuursteenmusket) van zijn overleden schoonvader krijgt en wie diens vrouw nu moet onderhouden Pastoor Petri maakt in 1722 persoonlijk een einde aan de ruzies.
Armoedzaaiers dus, die niet de ‘sociale vaardigheden’ hebben om op een ‘slimme’ manier hun armzalige belangen veilig te stellen.

Zus Agnes heeft drie kinderen, alle drie in fornicatione geboren, onwettig dus. De eerste twee sterven direct na de geboorte. Een derde, Joannes (Joes), geboren in 1732, blijft in leven. Filius naturalis Joannis Sijben nunc militantis sub statibus Hollandiae et Agnetis Wijtmackers. N.B. Nunc esse 3tiam prolem naturalem praedictorum. 'Pas op’, schrijft pastoor Petri verontwaardigd, ‘dat is nu al het derde onwettige kind van die twee.’

                
Dopeling
Wijtmackers, Joannes
Algemeen=in fornicatione
Geboortedatum=<=28-06-1732
Vader van de dopeling
sijben, Joannes
Moeder van de dopeling
Wijtmackers, Agnetis
Doopgetuige
Corvers, Christina
Doopgetuige
Wijtmackers, richardus


De vader van de kinderen is Jan Sijben, een soldaat in dienst van het calvinistische Staats Holland. Jan lijkt me niet echt een man van principes. Hij neemt zijn vaderlijke plichten niet serieus. Hij laat zich thuis zelden zien. Ik vind in de bronnen dat ook hij later wordt veroordeeld als bokkenrijder Witsjanneke. Bij de doop- en trouwgetuigen bij de familie Witmaeckers lees ik wel meer namen van later veroordeelde bokkenrijders.
Uiteindelijk trouwt zus Agnes met Bavo Slangen, maar of dit huwelijk nou zo harmonieus is? Lees wat er op 29 september 1747 gebeurt:

Een vrouw, Elizabeth Diederen, loopt ’s avonds langs het huis van Agnes en Bavo en hoort uit de verte al een groot getier in huize Slangen. Ze is daarnaartoe gegaan, de deur vliegt open, daar staat Agnes met bebloed hoofd. Ze durft niet meer terug naar binnen. De vrouw gaat dan het huis in en probeert de man ‘tot raison’ te brengen, “siende dat hij met groote ijver een broot van de taefel ter aerde smete ende alsdoens eene pistole gegrepen ende daer mede sijne vrouwe immer slaegen toegebroght, daeronder scheldende en roepende: carnalie, hoer etc’.
De vrouw kan het niet aan en loopt weg, Agnes komt brullend en smekend achter haar aan, maar Slangen krijgt Agnes weer te pakken en blijft haar slaan, tot ze uiteindelijk bebloed in een karrespoor blijft liggen. Bavo Slangen gaat terug in huis en begint daar met een bijl de boel kort en klein te slaan.

Fragment van het originele document
(Dank, Frits Schoonbrood…)

En dit is niet de enige getuigenis van Agnes wilde leven. Een pittige familie, waar het zelden rustig was. Zo lijkt het tenminste.
Dan komt het jaar 1743. Een rampjaar voor de familie Witmaeckers. 
Op 1 november overlijdt de vrouw van veldwachter Henric, Mechtild.
Op 10 november, negen dagen later sterft zijn broer Rijk thuis in Hegge aan TBC. Die dood redt hem van de galg.
En op 17 december wordt Henric op de Danikerberg aan een paal gewurgd en daarna verbrand. Verder wordt zijn huis afgebroken en er mag 100 jaar niet meer op die plaats gebouwd worden.
Jan Sijben, de soldaat van Agnes, Witsjanneke is er op tijd tussenuit geknepen en niemand heeft ooit meer van hem gehoord

Danikerberg, aan de rand van Schinnen, waar het galgenveld was

Op dat moment is Anna’s petekind, Anna Wittmaeckers, dus wees, dakloos en 11 jaar.
Wat heeft Anna gedaan voor haar petekind?
Peettante had in die tijd nog een inhoudelijke betekenis. Bijvoorbeeld 'toe te zien op een goede katholieke opvoeding'. Maar ook een bijzondere zorg en aandacht te besteden aan het kind wanneer het beide ouders zou verliezen. 
Peettante Anna woont op dat moment, in 1743, al op Krekelberg met zes kinderen uit het vorige huwelijk van haar man Andreas Kallen en één kind van Andreas en haarzelf.
Heeft ze haar petekind opgenomen?
Ik vind daarvoor geen bewijs. Ik zie wél dat haar petekind in 1761 te Sweikhuizen woont, naast of bij Frans Witmaeckers, een zoon van Rijk.

Wat zou er zijn gebeurd? Heeft Andreas niet gewild dat de dochter van een bokkenrijder op Krekelberg zou komen te wonen? Of heeft Anna zelf haar petekind afgescheept, net als ze later zal doen met Treesje en haar kindje Serfke in 1759? (Anna’s priesterzoon Joes maakte zijn dienstmeid Treesje Debruijn zwanger, maar Anna nam haar en haar kleinzoon na de bevalling niet op in haar hof op Krekelberg. Zie mijn eerste blog van 14 februari).

Ja Anna, jij duvelsprie, heb je inderdaad alleen aan jezelf gedacht op dat moment- en dat na alles wat je zélf hebt meegemaakt? Was je bang? Of heb je vooral aan je goede naam gedacht nu je daar op Krekelberg een mooie gerespecteerde positie had? Wilde je al die dubieuze contacten uit het verleden snel achter je laten, want: wat zouwe de luuj zeggen?  
Of kón je gewoon niet anders?

En dan ben ik nog niet klaar met mijn ontdekkingen. Want als een soort bijvangst lees ik, dat Treesje Debruyn en haar 'onwettige' zoon Serfke in 1761 wonen naast (of misschien wel bij) ... Agnes Witmaeckers. Die is dan 61 jaar en woont daar in bij haar dan 29 jaar oude zoon, diens vrouw en twee kinderen van vijf en twee jaar.

138    Agnes Witmaeckers                weduwe Slangen; moeder volgende; * 1700 / + 1770
139    Joes Sijben                                onwettige zoonvan  vorige; X volgende 1755; 
140    Sophia Cordeweners                 X vorige; * 1724 / + 1803
141    Maria Agnes Sijben                   5 jaar        * 1756
142    Joes Nicolaus Sijben                 2  jaar       * 1759
143    Theresia Debruyn                   was gehuwd met Bernardus Reinich
144    Severinus N.                              2 jaar        * 1759; onwettige zoon.v. vorige

Ik geloof mijn ogen niet.
Therese Debruiyn en Agnes Witmaeckers, die naast of mét elkaar wonen? Wie is de schakel tussen die twee? Dat kán toch niemand anders zijn dan ‘onze'Anna Raedermeckers? Wat voor rol heeft ze daarbij gespeeld?

Ik heb hier al een paar keer beweerd dat toeval niet bestaat. En ook dit raadselachtige cadeautje beschouw ik als een voorteken. De geschiedenis wil me iets vertellen. Iets dat een romanschrijver niet zo gauw zelf zal verzinnen.
Aan de ene kant maakt Anna carrière, het gaat haar goed, ze is boerin op een succesvolle hof, maar blijkbaar heeft ze ook nog contacten met de –door de gemeenschap- veroordeelde familie Witmaeckers. Wat voor contacten waren dat dan?
Veel raadsels blijven dus onopgelost. Maar Anna ontwikkelt zich steeds meer tot een echte romanfiguur, vol dilemma’s en tegenstrijdigheden. En het gaat nog gecompliceerder worden. Want die bokkenrijders… wáren dat nou echt zulke criminelen, die niets anders verdienden dan de doodstraf? Of is dat een schandelijke vertekening van de toenmalige Zuid Limburgse werkelijkheid? Daarover volgende keer meer.